Respiratory pathogens like Streptococcus pneumoniae can cause severe pneumonia. Nonetheless, mechanically ventilated intensive care patients, who have a high risk of contracting pneumonia, rarely develop pneumococcal pneumonia. Mechanically ventilated patients are at risk of contracting pneumonia. Therefore, these patients often receive prophylactic systemic antimicrobial therapy. Intriguingly however, a previous study showed that antimicrobial activity in bronchoalveolar aspirates (here referred to as “sputa”) from ventilated patients was only partially explained by antibiotic therapy. Here we report that sputa from these patients presented distinct proteome signatures depending on the presence or absence of antimicrobial activity. Moreover, we show that the same distinction applied to antibodies against Streptococcus pneumoniae , which is a major causative agent of pneumonia. Specifically, the investigated sputa that inhibited growth of S. pneumoniae , while containing subinhibitory levels of the antibiotic cefotaxime, presented elevated levels of proteins implicated in innate immune defenses, including complement and apolipoprotein-associated proteins. In contrast, S. pneumoniae -inhibiting sputa with relatively high cefotaxime concentrations or noninhibiting sputa contained higher levels of proteins involved in inflammatory responses, such as neutrophil elastase-associated proteins. In an immunoproteomics analysis, 18 out of 55 S. pneumoniae antigens tested showed significantly increased levels of IgGs in inhibiting sputa. Hence, proteomics and immunoproteomics revealed elevated levels of antimicrobial host proteins or S. pneumoniae antigen-specific IgGs in pneumococcal growth-inhibiting sputa, thus explaining their anti-pneumococcal activity. IMPORTANCE Respiratory pathogens like Streptococcus pneumoniae can cause severe pneumonia. Nonetheless, mechanically ventilated intensive care patients, who have a high risk of contracting pneumonia, rarely develop pneumococcal pneumonia. This suggests the presence of potentially protective antimicrobial agents in their lung environment. Our present study shows for the first time that bronchoalveolar aspirates, “sputa,” of ventilated patients in a Dutch intensive care unit were characterized by three distinct groups of proteome abundance signatures that can explain their anti-pneumococcal activity. Importantly, this anti-pneumococcal sputum activity was related either to elevated levels of antimicrobial host proteins or to antibiotics and S. pneumoniae -specific antibodies. Further, the sputum composition of some patients changed over time. Therefore, we conclude that our study may provide a novel tool to measure changes that are indicative of infection-related conditions in the lungs of mechanically ventilated patients.
DOCUMENT
Deze handreiking ‘Triage, Advance Care Planning en symptomatische behandeling bij een ernstig verloop van corona binnen de GGZ-instelling of thuis’ hoort bij de Richtlijn GGZ en corona. Bji het maken van de afweging om een patiënt wel/niet in het ziekenhuis te laten opnemen, dan wel of de patiënt wel/niet naar IC kan gaan gelden deze overwegingen: zie bestand.
DOCUMENT
Deze voorlichtingspublicatie is tot stand gekomen in het kader van het project 'Het inrichten van de moderne laswerkplaats'. Dit was een gezamenlijk project van CNV BedrijvenBond, De Unie, FNV Bondgenoten, Metaalunie, NIL, PMP en Vereniging FMECWM, in afstemming met de Arbeidsinspectie en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en medegefinancierd door het Ministerie van Economische Zaken.
DOCUMENT
Tom van Weert argues that economic, societal and cultural developments in indus-trialized countries push for educational innovation. He sees Information and Communication Technology (ICT) as enabling factor of this innovation. His line of reasoning is the following. Knowledge intensive economies have a need for modern professionals with new qualifications. These professionals have to be able to produce concrete business results, but need also to contribute to essential business knowledge, needed to survive in a highly competitive and changing environment. Knowledge creation is becoming part of working and is therefore not anymore the exclusive right of research institutions. In this light, universities as breeding place of modern professionals, need to redefine their role in much more fundamental ways than simply continuing old practices by modern ICT means. A new educational paradigm is needed, integrating learning, working and knowledge creation. Situation based learning environments may be the materialization of this new paradigm.
DOCUMENT
Dit boek richt zich op de vraag welke perspectieven mantelzorgers hebben op de zorg die zij verlenen en op de relaties die zij onderhouden met zorgvragers en beroepskrachten. Om een antwoord te geven op deze vraag is literatuurstudie verricht en zijn diepte-interviews gehouden met mantelzorgers. Uit dit onderzoek blijkt dat mantelzorg betekenis geeft aan de relatie met de zorgvrager. Die relatie lijkt te gaan over loyaliteit, wederkerigheid en over geven en ontvangen in een familie. Opvallend is het spanningsveld bij de mantelzorgers. Aan de ene kant hebben mantelzorgers een grote bereidheid om mantelzorg te bieden vanuit loyaliteit met de zorgvrager. Aan de andere kant willen mantelzorgers invulling geven aan hun leven buiten die zorg. Het onderzoek geeft tevens handvatten aan beroepskrachten om relationeel en vraaggericht te werken met als vertrekpunt de ervaringen van de betrokkenen in de zorgsituatie. In dit boek zijn mantelzorgers zelf aan het woord. Zij vertellen over hoe zij zorg verlenen, wat voor hen voornaam is en waar zij mooie en moeilijke momenten ervaren.
DOCUMENT
Onderzoek naar de respijtzorgbehoeften en overige ondersteuningsbehoeften van Eindhovense mantelzorgers en hoe de gemeente haar voorzieningen zo kan inrichten dat ze aansluiten bij deze behoeften.
DOCUMENT
In Nederland zijn er op dit moment ruim 30 duizend mensen geregistreerd als 'dak- en thuisloos', dat wil zeggen zij hebben geen vaste woon- of verblijfplaats, slapen in de opvang, op straat, in openbare gebouwen of bij familie of vrienden. Die 30.000 betreffen mensen die in bevolkingsregisters staan geregistreerd. In werkelijkheid is de groep dus groter: denk aan de mensen die illegaal in Nederland verblijven en die geen vaste verblijfplaats hebben. Onderzoek laat zien dat mensen die dak- of thuisloos zijn (geweest) een kortere levensverwachting hebben dan de gemiddelde Nederlander. Voor vrouwen geldt dit nog sterker dan voor mannen (Nusselder e.a., 2014). Mannen leven naar schatting 11 jaar korter en vrouwen bijna 16 jaar korter. In de periode voor het overlijden is vaak palliatieve zorg nodig. Zij hebben in die laatste fase meestal wel een dak boven hun hoofd, bijvoorbeeld van een maatschappelijke opvangvoorziening, maar de problematiek blijft desalniettemin vaak complex door het samenkomen van lichamelijke, psychische en sociale problemen. Wat houdt palliatieve zorg voor mensen die dak- of thuisloos zijn (geweest) in? En hoe kan u deze zorg optimaal aan laten sluiten bij de zorgbehoeften en problemen van de doelgroep?
DOCUMENT
BACKGROUND: The primary aim of this study was to assess the outcome of elderly intensive care unit (ICU) patients treated during the spring and autumn COVID-19 surges in Europe.METHODS: This was a prospective European observational study (the COVIP study) in ICU patients aged 70 years and older admitted with COVID-19 disease from March to December 2020 to 159 ICUs in 14 European countries. An electronic database was used to register a number of parameters including: SOFA score, Clinical Frailty Scale, co-morbidities, usual ICU procedures and survival at 90 days. The study was registered at ClinicalTrials.gov (NCT04321265).RESULTS: In total, 2625 patients were included, 1327 from the first and 1298 from the second surge. Median age was 74 and 75 years in surge 1 and 2, respectively. SOFA score was higher in the first surge (median 6 versus 5, p < 0.0001). The PaO2/FiO2 ratio at admission was higher during surge 1, and more patients received invasive mechanical ventilation (78% versus 68%, p < 0.0001). During the first 15 days of treatment, survival was similar during the first and the second surge. Survival was lower in the second surge after day 15 and differed after 30 days (57% vs 50%) as well as after 90 days (51% vs 40%).CONCLUSION: An unexpected, but significant, decrease in 30-day and 90-day survival was observed during the second surge in our cohort of elderly ICU patients. The reason for this is unclear. Our main concern is whether the widespread changes in practice and treatment of COVID-19 between the two surges have contributed to this increased mortality in elderly patients. Further studies are urgently warranted to provide more evidence for current practice in elderly patients.TRIAL REGISTRATION NUMBER: NCT04321265 , registered March 19th, 2020.
MULTIFILE
Recente ontwikkelingen op het gebied van microfluïdica en microreactoren maken het mogelijk verschillende laboratoriumtesten te miniaturiseren.Deze zogenaamde “lab-on-a-chip” technologieën maken diagnostische testen buiten het laboratorium (point of care testing) mogelijk.Voor medische testen hoeven artsen geen monsters meer op te sturen naar een gespecialiseerd laboratorium en te wachten op de uitslag, de gegevens kunnen meteen gelezen worden en eventuele therapie direct gestart of daarop aangepast worden. Desondanks loopt de toepassing van de “lab-on-a-chip” technologie in de praktijk achter bij de verwachtingen. De omzetting van idee tot device vergt vaak grote investeringen. Voor het aantonen van de toepasbaarheid van een idee zijn veelal al dure investeringen in productiemiddelen en geconditioneerde ruimten noodzakelijk, terwijl het benodigde geld voor de investeringen alleen verkregen kan worden als kan worden aangetoond dat het idee werkt (“valley of death”). Printtechnologieën kunnen op dat punt een uitkomst bieden. Inkjetprinten, plasmaprinten en 3D-printen zijn relatief eenvoudige, goedkope en flexibele technieken die bijna overal kunnen worden toegepast en ze zijn ook nog eens geschikt voor biologische materialen. In dit project willen we met een combinatie van verschillende printtechnieken (inkjet-, plasma- en 3D printen) een platform genereren waarmee MKBers middels prototypes de haalbaarheid van hun idee met betrekking tot een bio(medische) sensor kunnen aantonen. Door gebruik te maken van een innovatieve detectiemethode, recent ontwikkeld aan de Technische Universiteit Eindhoven, willen we een volledig geprinte sensor produceren die met een smartphone uit te lezen is. We zullen twee praktijkgerichte toepassingen als demonstrator uitwerken. Als eerste een sensor die een ernstige longontsteking van een onschuldige verkoudheid kan onderscheiden, door detectie van het ontstekingseiwit ‘C-reactief eiwit (CRP)’. Als tweede een sensor die snel en eenvoudig de spiegels van een nieuwe oncologische biomarker kan meten en gebruikt kan worden bij de diagnostiek van bepaalde soorten tumoren en het meten van de therapeutische respons.