In 2008 heeft het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF) de KNGF-beweegprogramma’s herzien; het warden de ‘Standaarden Beweeginterventies’, gericht op mensen met een chronische aandoening. Een dergelijke standaard stelt een voldoende competente fysiotherapeut in staat bij mensen met een chronische aandoening een actieve leefstijl te bevorderen en hun mate van fitheid te verhogen. Basis voor de herziening vormen de oorspronkelijk door TNO ontwikkelde beweegprogramma’s, van waaruit de tekst grondig is geactualiseerd. De gedetailleerde invulling van de programma’s in ‘kookboekstijl’ is niet opnieuw opgenomen. Gekozen is voor een actueel concept dat de fysiotherapeut de mogelijkheid biedt een ‘state-of-the-art’programma te ontwikkelen met respect voor de individuele patiënt en praktijkspecifieke randvoorwaarden
Logopedisten en klinisch linguïsten onderzoeken de taalontwikkeling van jonge kinderen met een vermoedelijke of al vastgestelde taalontwikkelingsstoornis. Ze onderzoeken ook de taalvaardigheid van personen met afasie. Naast gestandaardiseerde tests worden samples spontane taal geanalyseerd. Hiervoor worden uitingen ontlokt aan de patiënten via vaste protocollen. De sessies worden opgenomen, getranscribeerd en vervolgens grammaticaal geanalyseerd. Bij de grammaticale analyse wordt bepaald welke soorten constructies en fouten voorkomen en in welke mate, en dit wordt vergeleken met een norm. Taal- en spraaktechnologie (TST) kan er in prin-cipe aan bijdragen om het proces van transcriptie en grammaticale analyse efficiënter te maken en mogelijk zelfs om de kwaliteit van de assessments te verhogen. In dit artikel richten we ons op de mogelijkheden van TST voor de analyse van kindertaal.
LINK
De lange traditie en de kracht van zelfhulpgroepen krijgt nauwelijks aandacht. De rijksoverheid verwijst niet naar zelfhulp, kennisinstellingen en organisaties als VNG verwijzen er niet naar, plannen van lokale overheden laten het grotendeels ongenoemd. Dit boek wil zelfhulpgroepen uit hun relatieve onbekendheid halen en bekendheid geven bij professionals uit de sociale sector en (geestelijke) gezondheidszorg, en bij hen die mee vorm geven aan het sociaal beleid op lokaal, provinciaal of landelijk niveau.
Mentale welzijn is een onderwerp dat, o.a. door de Corona pandemie, steeds meer zichtbaar is in de samenleving. Vaak wordt er gesproken over uitdagingen op de werkvloer of bij grote veranderingen in het leven, maar daarbij vergeten we nog wel eens de achteruitgaande trend in de mentale welzijn van jongeren. Zo blijkt uit het HBSC-onderzoek uit 2021 dat jongeren (de basisschool en voorgezet onderwijs) fors meer mentale problemen ervaren dan in 2017. De invloed van deze stress is ook later in het leven nog van significante impact: zo blijkt dat stress op jonge leeftijd (early life stress) een verhoogde kans op gezondheidsklachten zoals depressie, longziekten, harten vaatziekten en overgewicht met zich meebrengt. De GGZ en haar zorgprofessionals spelen een belangrijke rol in het aanpakken van deze uitdagingen. Echter, net zoals dat geldt voor de gehele zorgsector, lopen ze tegen een massief capaciteitsprobleem aan. De wachttijd om een professional te spreken kan wel tot een half jaar oplopen! Het is niet aannemelijk dat het tekort van personeel in de komende jaren opgelost gaat worden, dus moet er gekeken worden naar andere, meer schaalbare en gemakkelijk te gebruiken, toepassingen. Digitale middelen kunnen hier een essentiële rol in spelen! Binnen dit project wil het consortium haar expertise inzetten om te kijken of en hoe digitale technologie ingezet kan worden om het stressniveau van jongeren te verlagen. Specifiek gaan we kijken naar de mogelijkheden van virtual reality om bestaande behandelingen van jongeren op het gebied van stress te ondersteunen.
Aanleiding Jaarlijks wordt een groot aantal kinderen in Nederland ernstig ziek en een deel van hen verblijft voor langere tijd in het ziekenhuis. Het gaat (o.a.) om de afdelingen oncologie (kanker), hematologie (leukemie) en longziekten. Kinderen die lang in het ziekenhuis liggen en intensieve behandelingen ondergaan, ervaren veel stress, angst en pijn. Voor deze kinderen zou de inzet van robotdieren die in staat zijn tot sociale en affectieve interactie een aanvulling kunnen zijn op de huidige spelvormen met poppen of echte dieren. Robotdieren zijn altijd beschikbaar (in tegenstelling tot echte dieren), interactief, hun gedrag is op het kind af te stemmen en ze kunnen gemakkelijk schoongemaakt en gedesinfecteerd worden. Doelstelling Hoe kunnen professionals in de zorg voor kinderen op de afdelingen waar hoge eisen aan hygiëne worden gesteld, effectief robotdieren inzetten? Dat is de centrale vraag in dit RAAK-project. Het doel is een brede toepassing van robotdieren in kinderziekenhuizen te realiseren. Er vindt praktijkgericht onderzoek plaats, dat zich richt op afdelingen waar kinderen (tot 10 jaar) lang en veelal intensief worden behandeld. Robotdieren zullen op verschillende afdelingen van de deelnemende (kinder)ziekenhuizen worden ingezet. De gegevens die de onderzoekers verzamelen hebben betrekking op zowel de perceptie van de werkzaamheid als de praktische ervaringen van betrokken professionals en ouders. Beoogde resultaten Het onderzoek krijgt een praktische uitwerking in de vorm van een handleiding voor zorgprofessionals voor de inzet van robotdieren, suggesties voor therapeutische spelvormen, een workshop voor verpleegkundigen en pedagogisch medewerkers en een afsluitend seminar op het gebied van zorgrobotica. Nieuwe inzichten worden verwerkt in het hoger beroepsonderwijs.