Zoekresultaten

Producten 143

product

Radical networks and terrorist action: the importance of social relationships and network positions

In most models on terrorism, interaction with other radicals is a key factor. However, systematic empirical evidence that radical ties affect behaviour is scarce. Our access to detailed police information allows us to apply Social Network Analysis (SNA) on a Dutch Salafi-Jihadi network and analyse the social relationships and network positions of 80 actors, out of whom 20 turned to terrorist acts. The results suggest that ties to leaders and terrorist offenders, co-attendance of radicalising settings and greater structural embeddedness relate to the likelihood of individual actors turning to acts of terrorism. However, we also find some individual attributes that may offer competing explanations. In this paper we discuss our findings and address how future research may provide further insights into an important issue for agencies involved in countering terrorism: which radical actors, if any, are more likely to turn to acts of terrorism?

PDF

31-12-2024
Radical networks and terrorist action: the importance of social relationships and network positions
product

Structure, positions and mechanisms

Social network analysis can be a powerful tool to better understand the social context of terrorist activities, and it may also offer potential leads for agencies to intervene. Our access to Dutch police information allows us to analyse the relational features of two networks that include actors who planned acts of terrorism and were active in the dissemination of a Salafi-Jihadi interpretation of Islam (n = 57; n = 26). Based on a mixed-method approach that combines qualitative and more formal statistical analysis (exponential random graph models), we analyse the structural characteristics of these networks, individual positions and the extent to which radical leaders, pre-existing family and friendship ties and radicalizing settings affect actors to form ties. We find that both networks resemble a core–periphery structure, with cores formed by a densely interconnected group of actors who frequently meet in radicalizing settings. Based on our findings, we discuss the potential effects of preventive and repressive measures developed within the Dutch counterterrorism framework.

PDF

31-12-2023
product

The Relational Dimension of Radicalization: Context and Tie Formation in Dutch Salafi-Jihadi Networks

Despite the widely held notion that processes of radicalization tend to happen in relation to others, systematic evidence on the social context in which actors meet and form ties is scarce. This is problematic, as without a more thorough understanding of the relational dimension of radicalization, any strategy to intervene may turn out less effective than perhaps hoped for. Based on our access to detailed police information on eleven Dutch Salafi-Jihadi networks (2001–2014; 273 actors), this article presents a descriptive analysis of the social context in which actors meet and form ties. In most networks, we observe pre-existing family and friendship ties, actors to frequent Salafi mosques and radicalizing settings, and committed actors engaged in functional roles. We also find indications for these elements to facilitate actors to form ties. It is important to note however that we also observe exceptions, both in terms of prevalence and impact of the relational factors we study. In the article, we describe our detailed empirical findings and reflect on the (differential) social context is which actors participating in Dutch Salafi-Jihadi networks meet and form ties.

PDF

31-12-2023

Projecten 2

project

Geen spoor te verliezen

Na een misdrijf blijven er vaak vingersporen en biologische sporen, zoals bloed, speeksel, sperma of huidcellen, achter op een plaats-delict. Deze sporen kunnen een belangrijke rol spelen bij de opsporing en vervolging van misdrijven. DNA uit biologische sporen en vingersporen kunnen worden gebruikt om verdachten of betrokkenen te identificeren. Daarnaast kan uit de aard van het spoor en de plek waar het is aangetroffen informatie worden afgeleid over de wijze waarop het misdrijf is gepleegd. Het zoeken, vinden, selecteren en veiligstellen van deze sporen is daarom van groot belang. Dit proces wordt echter bemoeilijkt doordat biologische sporen en vingersporen vaak niet met het blote oog zichtbaar zijn en doordat op delictplaatsen ook sporen aanwezig zijn van mensen en activiteiten die niets met het misdrijf te maken hebben. Hierdoor bestaat de kans dat irrelevante sporen worden meegenomen voor verder onderzoek, terwijl kansrijke delict-gerelateerde sporen achterblijven op de plaats-delict. Een tweede probleem is dat de sporen op een sporendrager kunnen veranderen na verloop van tijd en door activiteiten die plaatsvinden tijdens het forensisch onderzoeksproces. Dit bemoeilijkt de integriteit en interpretatie van het sporenbeeld. Om beter te kunnen zoeken naar sporen, beter te kunnen bepalen of ze relevant zijn, en de informatie die de sporen in zich dragen te kunnen behouden tijdens het forensische onderzoeksproces is met het werkveld een multidisciplinair onderzoeksprogramma ontwikkeld, bestaande uit twee onderzoekslijnen: (1) Een onderzoekslijn om het zoeken naar en het interpreteren van delict-gerelateerde sporen op een plaats-delict te verbeteren. (2) Een onderzoekslijn om het forensische onderzoeksproces van veiligstellen, verpakken, transporteren en bemonsteren van sporen op sporendragers te verbeteren. In de twee onderzoekslijnen worden in samenwerking tussen onderzoekers en professionals verschillende processtappen uit het forensisch onderzoek verbeterd. Samen versterken ze het integrale plaats-delict onderzoek en verbeteren ze de kwaliteit van de gehele forensische keten, van plaats-delict tot rechtszaal.

Lopend
project

Vingersporen, de bron en verder

Aanleiding In Nederland blijven jaarlijks ongeveer 620.000 vermogensmisdrijven en 40.000 gewelds- en zedenmisdrijven onopgelost. Dit komt deels doordat forensische professionals niet altijd in staat zijn alle bruikbare informatie van sporen te benutten. Zo gebruikt men vingersporen traditioneel alleen voor identificatiedoeleinden aan de hand van papillairlijnen, terwijl deze sporen ook andere informatie bevatten over hun bron en de activiteiten waardoor ze zijn veroorzaakt. Effectief gebruik van deze informatie vergroot de kans op opsporing en vervolging van daders en verkleint de kans op gerechtelijke dwalingen. Professionals uit de strafrechtsketen hebben daarom behoefte aan kennis over het breder benutten van vingersporen in de opsporingspraktijk. Doelstelling Het project bestaat uit twee onderzoekslijnen, met als doel: 1) Ontwikkeling en verfijning van opsporingsmethoden waarmee men valide, betrouwbare informatie over de bron en activiteiten uit vingersporen kan afleiden. Deze lijn heeft een analytisch chemisch deel (gericht op de samenstelling van vingersporen in relatie tot eigenschappen van de bron) en een chemisch fysisch deel (gericht op de wijze waarop de sporen zijn geplaatst). 2) Ontwikkeling en toetsing van methoden waarmee professionals de opsporingstechnieken optimaal kunnen inzetten en de resultaten ervan optimaal kunnen gebruiken in het proces van opsporing, vervolging en bewijsvoering. Dit gebeurt aan de hand van analyse van dossiers, analyse van lab- en plaats-delictobservaties, interviews met rechercheurs, experimentele toetsing van aanbevelingen via virtuele plaatsen delict (3D-panoscans), vignettestudies waarin rechercheurs zich buigen over beschrijvingen van zaken, literatuuronderzoek, expertmeetings en experimenten met studenten en professionals. Beoogde resultaten Het consortium beoogt hiermee een strategie te ontwikkelen waarmee opsporingsprofessionals vingersporen optimaal kunnen benutten, doordat: 1) de politie aandacht krijgt voor de kansen die deze sporen bieden; 2) forensische instituten methoden ontwikkelen waarmee men deze sporen kan analyseren en helder over de resultaten kan rapporteren; 3) ketenpartners van de tactische recherche, het openbaar ministerie en de zittende magistratuur begrijpen hoe zij rapportages over deze sporen moeten interpreteren en hoe ze de informatie kunnen gebruiken bij het beslissen over vervolgstappen in het onderzoek. Docenten, onderzoekers en studenten van de deelnemende onderwijsinstellingen participeren in het onderzoeksprogramma. De betrokken docenten integreren de verworven kennis in het reguliere onderwijs. In samenwerking met opleidingsinstituten in het forensische veld worden gerichte (nascholings)workshops, seminars en trainingen ontwikkeld voor professionals. Verder vindt er kennisverspreiding plaats via publicaties in (inter)nationale wetenschappelijke tijdschriften en vakbladen, en door lezingen tijdens themadagen en congressen.

Afgerond