Geen samenvatting beschikbaar
Samenwerking is belangrijk in een multiculturele klas. Maar wat vinden leerlingen en docenten nu van dat samenwerken? Speelt in hun ogen het multiculturele karakter eigenlijk wel een rol?
Een superdiverse samenleving biedt nieuwe kansen, maar ‘super’ verwijst niet zozeer naar super goed als wel naar super complex. Toekomstig onderzoek naar praktijken van burgerschap en diversiteit staat daarom voor grote uitdagingen. De eerste uitdaging betreft ons taalgebruik. Ik stel voor dat we als onderzoekers voortaan het bijvoeglijk naamwoord ‘cultureel’ zoveel mogelijk vermijden. We kunnen constateren dat het bij Surinaamse gezinnen de gewoonte is om in huis je schoenen uit te doen, of dat Nederlanders gehecht zijn aan de traditie van Sinterklaas. Maar wat voegt de mededeling dat het gaat om een culturele gewoonte of traditie aan deze beweringen toe? Niets anders dan de suggestie dat die gewoonte of traditie veroorzaakt zou worden door een onderliggende Surinaamse of Nederlandse cultuur, terwijl het er alleen maar een (helemaal niet zo essentieel) onderdeel van uit maakt. Een tweede uitdaging is een epistemische uitdaging. In het onderzoek naar omgangsvormen in de grootstedelijke samenleving moeten we, naast aandacht voor de relatie tussen immigranten en de autochtone bevolking, veel meer aandacht gaan besteden aan de relaties tussen immigrantengroepen onderling: onder welke voorwaarden ontstaan vruchtbare samenwerkings- en samenlevingsverbanden, en hoe te voorkomen dat groepen tegenover elkaar komen te staan? Welke symbolische en materiële machtsverhoudingen ontwikkelen zich, en welke rol spelen hierbij factoren als inkomen, opleiding, taal, religie en habitus? Het lijkt erop dat voor het begrijpen van deze sociale dynamiek zowel het conceptuele raamwerk van gevestigden en buitenstaanders van Elias en Scotson, als de noties van economisch, sociaal en cultureel kapitaal van Bourdieu nog steeds heel bruikbaar zijn. De derde, en misschien wel grootste uitdaging is een normatieve uitdaging. Op grond van de hier voorgestelde constructivistische conceptie van cultuur kunnen we constateren dat het geen enkele zin heeft om de vraag te stellen of ‘een cultuur’ in zijn geheel moreel beter of minder is dan andere culturen. Het is daarentegen uitermate zinvol, zelfs noodzakelijk, dat we een bepaalde traditie of praktijk onder de loep nemen, en gezamenlijk exploreren hoe rechtvaardig of hoe waardevol deze (nog) is binnen de nieuwe verhoudingen van een superdiverse samenleving. Bestuurders, beleidsmakers en professionals kunnen een positieve bijdrage leveren aan de onderlinge integratie in majority-minority steden, aan de verbetering van verstandhoudingen op de werkvloer, in het onderwijs, de gezondheidszorg, het publieke debat of de openbare ruimte, wanneer ze hun rol als normatieve professional serieus nemen. Het recente debat over de rol van de figuur van zwarte Piet in de Nederlandse Sinterklaas traditie is, hoe pijnlijk ook, een mooi voorbeeld hiervan. Een ander zinvol initiatief aan De Haagse Hogeschool is de start van een ‘dilemmabank’ een interactieve databank waar medewerkers, aan de hand van het (in overleg met veel betrokkenen ontwikkeld) Handelingskader Diversiteit, dilemma’s en oplossingen uit hun eigen praktijk kunnen indienen: als bron van discussie en reflectie.
Hogeschool Rotterdam leidt jongeren op tot competente professionals op basis van de nieuwste inzichten en kennis om uitdagingen in de veranderende maatschappij van vandaag en morgen aan te gaan, Eigenstandig en hoogwaardig praktijkgericht onderzoek en de daarbij behorende dialoog met het onderwijs is hiervoor essentieel. De opgaven die vanuit de maatschappij, het bedrijfsleven en de overheid op ons afkomen, zijn vertaald in vier speerpunten: toekomstbestendige economie, duurzame energietransitie, digitalisering en AI, en vitale gemeenschap. Als belangrijke partij in de stad Rotterdam, met haar unieke karakter en multiculturele samenleving en smeltkroes van industrie, logistiek en technologie, hebben we ons geprofileerd als samenwerkingspartner voor lokale, regionale en nationale bedrijven en overheden. De volgende stap is om deze ontwikkeling door te zetten in internationale context. Hiervoor is er binnen Hogeschool Rotterdam een ontwikkeling nodig op twee sporen: enerzijds willen we ons richten op netwerkvorming om te ontwikkelen tot serieuze partner en penvoerder van grote Europese projecten, en anderzijds willen we ons richten op de interne professionalisering die ervoor nodig is om de belasting voor de organisatie die komt kijken bij dergelijke grote consortiumprojecten administratief, financieel en juridisch aan te kunnen en adequaat te kunnen verrichten. Binnen dit project gaan lectoren op de speerpuntthema's nieuwe netwerkverbanden leggen om zich uiteindelijk te kunnen profileren als serieuze partner en penvoerder. Aan de kant van projectmanagement en financiële administratie gaan we ons richten op scholing en kennisdeling door middel van het volgen van de meest actuele workshops en trainingen door professionele en vakorganisaties. De kennis zal worden geborgd binnen de organisatie door middel van interne kennissessies. Aan het einde van dit project zal Hogeschool Rotterdam op beide facetten klaar zijn voor de volgende stap om de opgaven op het gebied van de speerpuntthema's vol vertrouwen, gebaseerd op de meest actuele kennis, aan te gaan.