Met de toenemende drukte in de stad neemt ook het autogebruik toe. Deze toename zorgt voor extra druk op de veiligheid en gezondheid voor mens en natuur. Om de negatieve impact van verkeer te mitigeren kan gekeken worden naar strengere eisen aan hinder en uitstoot. Met Smooth Traffic Management (STM) wordt gewerkt aan het verminderen van de negatieve verkeerseffecten rond ‘gevoelige locaties’ door bestuurders middels een navigatiesysteem een alternatieve, omgevingsbewuste route aan te bieden.
DOCUMENT
Cognitieve gedragstherapie en gezinsinterventies zijn wetenschappelijk bewezen interventies, waarvan wordt geadviseerd deze op te nemen in zorgprogramma’s. Niet bewezen effectief, maar wel geïndiceerd, is psycho-educatie aan de patiënt. Optionele interventies zijn lotgenotengroepen en – bij negatieve symptomen – psychomotorische therapie. Voor de verpleegkundige zorg is de wetenschappelijke evidentie beperkt, wel worden aanbevelingen gedaan. De ontwikkeling van een ‘levende richtlijn’, die continu wordt geactualiseerd, is wenselijk.
DOCUMENT
Vaktherapie werkt aan tekorten/problemen met betrekking tot vier kerngebieden:zelfbeeld, emoties, cognitie en interactie. De vaktherapie richt zich op het opheffen of verminderen van tekorten met betrekking tot dynamisch criminogene factoren, anders gezegd: op risicofactoren uit de SAVRY (12‐18 jarigen) die een relatie hebben met de vier kerngebieden: ? voor het kerngebied zelfbeeld betreft dit de risicofactoren omgang met delinquente leeftijdsgenoten en negatieve opvattingen; ? voor het kerngebied emotie gaat het om de risicofactoren ervaren stress en copingvaardigheden, riskant gedrag/impulsiviteit en problemen bij omgaan met boosheid; ? voor het kerngebied interactie betreft het de risicofactoren omgang met delinquente leeftijdsgenoten, afwijzing door leeftijdsgenoten en gebrek aan berouw/empathie; ? voor het kerngebeid cognitie tenslotte gaat het om de risicofactoren afwijzing door leeftijdsgenoten, negatieve opvattingen en aandachtstekort hyperactiviteitprobleem
DOCUMENT
Het zal niemand ontgaan zijn dat het druk was in de natuur. In de coronatijd zijn er zo’n 30 procent meer mensen in natuurgebieden dan normaal. Het was zo druk dat Natuurmonumenten verkondigde: 'Geheel tegen onze natuur in roepen wij mensen op niet naar de natuur te komen.' Dat gaf een dubbel gevoel: natuur heeft positieve effecten op de gezondheid van mensen en hopelijk leiden die nieuwe natuurervaringen tot meer binding met de natuur. Maar de negatieve effecten noopten tot ingrijpen: kans op besmetting, verstoring van de natuur, mensen die elkaar in de weg zitten, zoals wandelaars en mountainbikers.
DOCUMENT
Previous research has shown clinical effectiveness of dermal substitution; however, in burn wounds, only limited effect has been shown. A problem in burn wounds is the reduced take of the autograft, when the substitute and graft are applied in one procedure. Recently, application of topical negative pressure (TNP) was shown to improve graft take. The aim of this study was to investigate if application of a dermal substitute in combination with TNP improves scar quality after burns. In a four-armed multicenter randomized controlled trial, a split-skin graft with or without a dermal substitute and with or without TNP was compared in patients with deep dermal or full-thickness burns requiring skin transplantation. Graft take and rate of wound epithelialization were evaluated. Three and 12 months postoperatively, scar parameters were measured. The results of 86 patients showed that graft take and epithelialization did not reveal significant differences. Significantly fewer wounds in the TNP group showed postoperative contamination, compared to other groups. Highest elasticity was measured in scars treated with the substitute and TNP, which was significantly better compared to scars treated with the substitute alone. Concluding, this randomized controlled trial shows the effectiveness of dermal substitution combined with TNP in burns, based on extensive wound and scar measurements.
DOCUMENT
Doelstelling: In kaart brengen van de risicofactoren voor het ontwikkelen van binoculaire diplopie na conventionele monovisie door middel van contactlenzen of refractiechirurgie bij presbyopen. Methode: Voor deze literatuurstudie is in maart 2017 gezocht in databanken Pubmed, ScienceDirect en Google Scholar. Artikelen zijn geïncludeerd als binoculaire diplopie door monovisie wordt beschreven. Alle patiënten die worden weergegeven in deze artikelen zijn ouder dan 40 jaar en hebben monovisie door middel van contactlenzen of refractiechirurgie. De resultaten beschrijven de oorzaken van de binoculaire diplopie, de voorgeschiedenis van de patiënt met betrekking tot strabismus en de hoogte van additie. Onderscheid wordt gemaakt tussen contactlensdragers en patiënten die refractiechirurgie hebben ondergaan. Resultaten: In deze literatuurstudie zijn zes artikelen verwerkt. Uit deze artikelen zijn 35 patiënten met binoculaire diplopie meegenomen in dit onderzoek, vijftien patiënten met contactlens geïnduceerde monovisie en twintig patiënten met refractiechirurgie geïnduceerde monovisie. De oorzaken van binoculaire diplopie (decompensatie van een heteroforie, een intermitterend strabismus die constant wordt, een verworven heterotropie, decompensatie van een N IV parese en fixation switch diplopie) geven geen grote verschillen in aantal patiënten. Een additie hoger dan twee dioptrie komt meer voor in deze patiëntengroep met binoculaire diplopie dan een lagere additie. Een positieve voorgeschiedenis met betrekking tot strabismus komt meer voor dan een negatieve voorgeschiedenis. Relevante verschillen tussen contactlensdragers en patiënten die refractiechirurgie hebben ondergaan zijn niet gevonden. Conclusie: Vanwege het gebrek aan consistente data is meer onderzoek nodig voor significante resultaten.
DOCUMENT
Is het wenselijk dat professionals die huiselijk geweld of kindermishandeling hebben meegemaakt, hun ervaringen inzetten in het werken met cliënten met vergelijkbare problematiek? Cliënten en (aankomend) professionals in ons onderzoek denken hier positief over. Zij menen dat dit van meerwaarde is voor cliënten, doordat professionals met ervaringen met huiselijk geweld, gemakkelijker een vertrouwensband opbouwen met cliënten, beter aansluiten bij wat cliënten nodig hebben en ook een positief voorbeeld en hoop aan cliënten geven. Voor professionals zelf draagt het bij aan een diepere verwerking en herstel, en geeft het voldoening om de eigen negatieve ervaringen om te zetten in iets positiefs voor een ander. Voor de teams waar deze professionals werken, levert dit eveneens een verrijking op. Wel noemden de geïnterviewden enkele voorwaarden. Zo moet het inzetten van de ervaringskennis in het belang van cliënten zijn: het moet bijdragen aan verwerking en herstel. Hoe dat er dan precies uitziet, bleek lastig te verwoorden. Intuïtie en inschatting van de behoeften van cliënten bleken daarin een grote rol te spelen. Een andere belangrijke voorwaarde was dat professionals hun eigen ervaringen voldoende verwerkt hebben, zodat het risico op valkuilen zoals projectie en vermenging van beleving en emoties tussen cliënten en professionals zo klein mogelijk is. Belangrijk daarbij is dat er visie, draagvlak en kaders zijn binnen de organisaties waar deze professionals werken. Dit helpt een veilig klimaat en ruimte voor reflectie te creëren om ervaringskennis in te zetten.
MULTIFILE
Verpleegkundigen zijn essentieel voor het leveren van goede ziekenhuiszorg. Wanneer zij niet toekomen aan het geven van noodzakelijke zorg leidt dit tot niet-verrichte zorg. Dit heeft negatieve gevolgen voor de patiënt en de arbeidstevredenheid van de verpleegkundige. Het toepassen van vakinhoudelijk leiderschap door verpleegkundigen op de werkvloer is geassocieerd met betere patiëntenuitkomsten en minder verloop van personeel. Verpleegkundigen hebben echter moeite om invulling te geven aan vakinhoudelijk leiderschap in concrete zorgsituaties. Het Kiezen voor Beter onderzoeksprogramma, uitgevoerd door het lectoraat Verpleegkundig Leiderschap & Onderzoek voor Goede Zorg van NHL Stenden Hogeschool en het Medisch Centrum Leeuwarden heeft als doel verpleegkundigen te ondersteunen in het ontwikkelen en toepassen van vakinhoudelijk leiderschap, in samenspraak met de patiënt. Hierbij worden de principes van participerendactieonderzoek en methoden van Practice Development toegepast om tot een duurzame praktijkverandering te komen. Deze rapportage beschrijft een verkenning van niet-verrichte zorg en de verpleegkundige percepties van eigen vakinhoudelijk leiderschap op drie verpleegafdelingen (B, T en U) in het Medisch Centrum Leeuwarden in de periode september 2020 tot juni 2021. Per afdeling is een keuze gemaakt in het aan te pakken praktijkprobleem.
DOCUMENT
Bij het 11e lustrum van de NVS is uitgebreid stilgestaan bij de zogenaamde stralingstaart, die weergeeft aan welke bronnen van ioniserende straling Nederlanders worden blootgesteld [Sla15]. De grootste taartpunt in die stralingstaart komt voor rekening van de medische diagnostiek. Het gaat daarbij met name om medische beeldvorming met röntgenstraling (röntgenfoto’s en CT scans) en in mindere mate om diagnostiek met radiofarmaca (nucleaire geneeskunde). Stralingsbelasting ten gevolge van radiotherapie en nucleair geneeskundige therapie wordt hier buiten beschouwing gelaten. Daarbij is straling voornamelijk het ‘medicijn’ en spelen mogelijke negatieve bijwerkingen een ondergeschikte rol. De stralingsbelasting ten gevolge van medische diagnostiek wordt bijgehouden in het Informatiesysteem Medische Stralingsbelasting (www.rivm.nl/ims). Daaruit blijkt dat die stralingsbelasting van jaar tot jaar toeneemt (zie Figuur 1). Dit wordt veroorzaakt door de toename in het aantal verrichtingen dat jaarlijks wordt uitgevoerd.
DOCUMENT
Forensisch sociale professionals komen regelmatig in aanraking met cliënten bij wie zich een of meerdere ingrijpende ervaringen in hun leven hebben voorgedaan. Het begeleiden van deze cliënten kan uitdagend zijn omdat het verband tussen ingrijpende ervaringen uit het verleden en klachten in het heden regelmatig gemist wordt. Trauma wordt beschreven als een directe risicofactor voor gewelddadig gedrag en indirecte risicofactor door middel van mediërende variabelen zoals impulsiviteit, negatieve emotionaliteit of hypervigilantie en achterdocht. Trauma kan ook gezien worden als responsiviteitsfactor omdat traumagerelateerde symptomen de behandeling en het toezicht bemoeilijken. Deze symptomen kunnen er voor zorgen dat cliënten hun programma niet kunnen volgen, niet op afspraken kunnen verschijnen of niet optimaal kunnen profiteren van de therapie. In dit hoofdstuk wordt het verband tussen ingrijpende ervaringen uit het verleden en klachten in het heden nader beschreven en concrete adviezen geformuleerd hoe hier in de praktijk zo goed mogelijk mee om te gaan.
DOCUMENT