Halverwege de jaren zestig van de negentiende eeuw heeft Haarlem acht bordelen met een vergunning. Tien jaar later zijn vrijwel alle eigenaren vertrokken of hebben ze tenminste hun bedrijf gesloten. Slechts één bordeel in de stad weet het vol te houden tot de invoering van het bordeelverbod rond 1900. De naam van de desbetreffende eigenaresse is Cornelia Winkelaar-Hermans (of: Moeder Kee). Dit artikel gaat in op de vraag waarom zij wel wist te overleven en de anderen niet. Daarbij heb ik gekeken naar het gemeentebeleid en de levens van de bordeelhouders in deze periode van economische groei.
DOCUMENT
Handboogschieten ontwikkelde zich in de tweede helft van de negentiende eeuw als de belagnrijkste sport in Tilburg. In 1844 werd Honos Alit Arcum, als onderafdeling van de elitaire societeit Philharmonie, de eerste echte handboogschietvereniging in Tilburg. Dat was de aanzet tot een enorme groei van het aantal handboogschietverengingen in Tilburg. In deze ontwikkeling speelden koffiehuizen en herbergen en belangrijk rol. De handboogschietverenigingen waren zeer belangrijk in de ontwikkeling van de civil society in het zich urbaniserende Tilburg
DOCUMENT
In de tweede helft van de negentiende eeuw vond er een omslag in de prostitutie plaats in middelgrote Nederlandse steden. Na een aanvankelijke bloei zou de prostitutiemarkt van vraag en aanbod in deze provinciehoofdsteden en regionale centra nagenoeg verdwijnen. Wat was de oorzaak van deze daling? In de Nederlandse historiografie worden de verklaringen voornamelijk gezocht in politieke en sociaal-culturele veranderingen. In tegenstelling tot de buitenlandse literatuur is er nauwelijks aandacht voor de impact van de moderne economische groei. Toch zal uit dit archiefonderzoek blijken dat de snelle groei van de steden, de veranderende arbeidsmarkt voor vrouwen en de uitbreiding van het openbaar vervoer wel degelijk een impact hebben op de prostitutiemarkt. Om na te gaan in hoeverre de economische invloed zich verhoud tot die van de politieke en de sociaal-culturele worden in dit artikel al deze aspecten onderzocht. Hiervoor is een grote diversiteit aan archiefbronnen noodzakelijk. Daarom zal het onderzoek zich richten op de stad Haarlem.
DOCUMENT
A) De muziek uit de lange 19e eeuw (vanaf Beethoven tot Debussy) is de kern van het repertoire dat de klassieke muziekindustrie op ieder niveau domineert: vanaf de conservatoriumopleidingen tot de concert- en festivalprogrammering en het academisch onderzoek. Dit wordt vaak opgevoerd als een reden om dit repertoire ‘met rust te laten’. We weten echter dat de wereld van klassieke muziek ‘in crisis’ is, met aan de ene kant teruglopende publieksparticipatie en dalende budgetten en aan de andere kant de vrees om de status quo te verstoren en daardoor het geringe publiek en de beperkte middelen te verliezen. B) Artistiek onderzoekers hebben recentelijk een diepe kloof ontdekt in de manier waarop dit kernrepertoire in de 19e eeuw werd gespeeld, ervaren, begrepen en onderwezen, in vergelijking tot de manier waarop dit tegenwoordig wordt gedaan. Zij ontdekten ook een verontrustende kloof tussen wat ‘moderne’ musici weten, wat zij denken te doen, en wat zij feitelijk doen – met name met betrekking tot hun overtuigingen over artistieke ‘eigenaarschap’ en historische informatie. Onderzoekers hebben ontdekt dat dit uitvoerders-perspectief nieuw leven in blazen een verfrissende werking heeft op hoe wij ons verbinden met dit repertoire, terwijl tegelijkertijd oplossingen gezocht en aangedragen worden in het streven van de klassieke muziek naar relevantie en verbinding met de werkelijkheid van vandaag. Deze bevindingen dienen echter vanuit de sfeer van het artistiek onderzoek door te vloeien naar andere segmenten van de muziekindustrie. C) Dit project heeft als casus de heroverweging van het meest vereerde romantische repertoire, dat van Johannes Brahms, en stelt zich ten doel de 19e-eeuwse muzikale praktijk te ‘reanimeren’, zodat de hierboven onder A) genoemde crisis van de klassieke muziekindustrie, en ook de onder B) genoemde kloof tussen mainstream ‘moderne’ uitvoeringspraktijk en historische geïnformeerde uitvoeringspraktijk onder handen genomen worden.