Voelt mijn boze buurman zich gehoord? Met die vraag wilde Niels van Maaren, docent-onderzoeker bij Fontys, de boer op. Hij zocht in allerlei Eindhovense wijken mensen op... in de friettent.
LINK
Op 8 januari 2020 verdedigde ik mijn proef - schrift bij de Rijksuniversiteit Groningen. Het proefschrift richt zich op het vergroten van inzicht in de aard en de omvang van potentiële complicaties na het toepassen van manueeltherapeutische handelingen aan de cervicale wervelkolom bij mensen met nekpijn en/of hoofdpijn. Zowel onder leken als onder zorgprofessionals bestaat de veronderstelling dat manueeltherapeutische handelingen die worden toegepast aan de cervicale wervelkolom, kunnen leiden tot complicaties. Er is tot nu toe geen duidelijk causaal verband gevonden tussen de handelingen en ernstige complicaties. Bovendien wordt slechts sporadisch gepubliceerd over casuïstiek met ernstige complicaties die tijdens of na manuele behandelingen van de cervicale wervelkolom ontstaan zijn. De schattingen van het voorkomen van complicaties variëren enorm. Daarnaast is niet duidelijk welke patiënten een hoger of lager risico lopen op dergelijke complicaties.
Background: Neck and shoulder complaints are common in primary care physiotherapy. These patients experience pain and disability, resulting in high societal costs due to, for example, healthcare use and work absence. Content and intensity of physiotherapy care can be matched to a patient’s risk of persistent disabling pain. Mode of care delivery can be matched to the patient’s suitability for blended care (integrating eHealth with physiotherapy sessions). It is hypothesized that combining these two approaches to stratified care (referred to from this point as Stratified Blended Approach) will improve the effectiveness and cost-effectiveness of physiotherapy for patients with neck and/or shoulder complaints compared to usual physiotherapy. Methods: This paper presents the protocol of a multicenter, pragmatic, two-arm, parallel-group, cluster randomized controlled trial. A total of 92 physiotherapists will be recruited from Dutch primary care physiotherapy practices. Physiotherapy practices will be randomized to the Stratified Blended Approach arm or usual physiotherapy arm by a computer-generated random sequence table using SPSS (1:1 allocation). Number of physiotherapists (1 or > 1) will be used as a stratification variable. A total of 238 adults consulting with neck and/or shoulder complaints will be recruited to the trial by the physiotherapy practices. In the Stratified Blended Approach arm, physiotherapists will match I) the content and intensity of physiotherapy care to the patient’s risk of persistent disabling pain, categorized as low, medium or high (using the Keele STarT MSK Tool) and II) the mode of care delivery to the patient’s suitability and willingness to receive blended care. The control arm will receive physiotherapy as usual. Neither physiotherapists nor patients in the control arm will be informed about the Stratified Blended Approach arm. The primary outcome is region-specific pain and disability (combined score of Shoulder Pain and Disability Index & Neck Pain and Disability Scale) over 9 months. Effectiveness will be compared using linear mixed models. An economic evaluation will be performed from the societal and healthcare perspective. Discussion: The trial will be the first to provide evidence on the effectiveness and cost-effectiveness of the Stratified Blended Approach compared with usual physiotherapy in patients with neck and/or shoulder complaints.
Wereldwijd wordt taal dé indicator genoemd van het welbevinden van kinderen. Een niet goed verlopende taalontwikkeling heeft grote impact op het emotioneel welbevinden van kinderen. Ongeveer 7% van alle kinderen heeft een taalontwikkelingsstoornis. Taalontwikkelingsstoornissen gaan vaak gepaard met andere ontwikkelingsproblemen. Taalexperts zien vaak motorische problemen bij kinderen met taalontwikkelingsstoornissen. Aan de andere kant zien bewegingsexperts vaak taalproblemen bij kinderen met motorische stoornissen. Kinderen met taalstoornissen én motorische stoornissen hebben een dubbele handicap; schoolse, sociale en fysieke activiteiten vormen een uitdaging. Vroege identificatie en behandeling van kinderen met taal- en motorische stoornissen is van cruciaal belang om hun kansen op maatschappelijke participatie te vergroten. Taalstoornissen en motorische stoornissen kunnen al goed worden opgespoord. Echter, taalexperts en bewegingsexperts geven aan handvatten nodig te hebben om in een vroeg stadium onderscheid te kunnen maken tussen hardnekkige neurologische stoornissen en tijdelijke achterstanden in taal en motoriek. Het maken van dit onderscheid is belangrijk voor de keuze van het juiste zorgtraject. De verwachting is dat taalproblemen in combinatie met motorische problemen kan duiden op een onderliggende neurologische stoornis. Deze informatie zou zowel taalexperts als bewegingsexperts in staat kunnen stellen om al voor het vijfde levensjaarjaar een neurologische ontwikkelingsstoornis in taal en/of motoriek te identificeren en te onderscheiden van niet-neurologische taal- en motorische achterstanden. De missie van BEPTOS is om samen met taalexperts en bewegingsexperts een vroegere diagnose van taal- en motorische stoornissen mogelijk te maken, zodat de juiste zorg kan worden ingezet en de kans op maatschappelijke participatie van jonge kinderen vergroot kan worden. Deze missie sluit aan bij NWA-route Jeugd in ontwikkeling bij het Thema Gezondheid & Zorg en het geven van een kansrijke start aan kinderen met behulp van een interprofessionele gezondheidsaanpak.
Taalexperts zien vaak motorische problemen bij kinderen met taalontwikkelingsstoornissen. Aan de andere kant zien bewegingsexperts vaak taalproblemen bij kinderen met motorisch stoornissen. Kinderen met taalstoornissen én motorische stoornissen hebben een dubbele handicap. Vroege identificatie en behandeling van kinderen met taal- en motorische stoornissen is van cruciaal belang om hun kansen op maatschappelijke participatie te vergroten.Taalstoornissen en motorische stoornissen kunnen al goed worden opgespoord. Echter, taalexperts en bewegingsexperts geven aan handvatten nodig te hebben om in een vroeg stadium onderscheid te kunnen maken tussen hardnekkige neurologische stoornissen en tijdelijke achterstanden in taal en motoriek. Het maken van dit onderscheid is belangrijk voor de keuze van het juiste zorgtraject.De verwachting is dat taalproblemen in combinatie met motorische problemen kan duiden op een onderliggende neurologische stoornis. Deze informatie zou zowel taalexperts als bewegingsexperts in staat kunnen stellen om al voor het vijfde levensjaar een neurologische ontwikkelingsstoornis in taal en/of motoriek te identificeren en te onderscheiden van niet-neurologische taal- en motorische achterstanden.
Het Nederlands Openluchtmuseum (NOM) wil actief bijdragen aan een duurzame samenleving met zijn kennis van materialen, producten, diensten en culturele tradities die eeuwenlang functioneerden binnen circulaire gemeenschappen. Ondanks technologische vernieuwing en globalisering heeft het NOM de overtuiging dat deze historische kennis kan bijdragen aan duurzame producten voor de toekomst. Het NOM wil een structurele samenwerking met de creatieve sector om meetbare impact te realiseren binnen en buiten het museum voor de transitie naar een circulaire samenleving. Daarvoor wil het graag zijn collectie en kennis toegankelijk maken voor ontwerpers. Belangrijke praktijkvragen daarbij zijn: Welke rol kan het museum spelen i.s.m. ontwerpers? Hoe kan relevante kennis van het NOM toegankelijk en toepasbaar worden gemaakt voor ontwerpers? Hoe creëer je samen met ontwerpers de gewenste impact in de samenleving? Op basis hiervan is de onderzoeksvraag geformuleerd: Hoe kunnen maatschappelijke organisaties zoals het NOM relevante kennis en artefacten toegankelijk en toepasbaar maken voor ontwerpers t.b.v. meetbare impact voor een circulaire samenleving? Deze onderzoeksvraag is vertaald naar enkele sub-vragen over definities van duurzaamheid en circulariteit, de verwachte rollen van museum en ontwerpers, de gewenste structuur van samenwerking en over de rol van prototypen om de gewenste impact te realiseren. Naast het NOM als MKB, participeren in dit project twee creatieve ondernemers (1 MKB, 1 ZZP-er) die zijn geselecteerd op basis van hun specifieke ontwerpkwaliteiten, hun ervaringen in samenwerken met partners en hun kennis van circulair ontwerp. Samen met docent-onderzoekers en ontwerpstudenten van ArtEZ onderzoeken zij deze vragen. De belangrijkste projectresultaten zijn: prototypen, getest op gewenste maatschappelijke impact; een rapport dat beschrijft hoe het NOM kan samenwerken met de creatieve sector om bij te dragen aan ‘Nederland circulair’; en presentatie- en netwerkbijeenkomsten om kennis te delen en te bouwen aan het netwerk van stakeholders om beoogde impact te realiseren.