Het project Opbrengstgericht Werken (OGW) is een samenwerking tussen het lectoraat Geletterdheid en de pabo (Instituut Theo Thijssen) van de Hogeschool Utrecht. Het is gericht op het verbeteren van leerkrachtvaardigheden bij leeslessen, die gegeven worden door studenten. In het project wordt gewerkt met een systematische afwisseling tussen theorie en praktijk, waarbij de pabo en het werkveld samenwerken. Op de opleiding krijgen studenten theorieonderwijs over de leesonderdelen interactief voorlezen, aanvankelijk lezen en stillezen. Deze kennis passen studenten toe tijdens een leesles, waarbij ze geobserveerd worden door de groepsleerkracht met behulp van digitaal gestandaardiseerde observatie-instrumenten. Op basis van de resultaten formuleren studenten verbeterpunten voor een tweede leesles, waarbij ze nogmaals geobserveerd worden. In dit rapport wordt verslag gedaan van de resultaten van het project OGW vanaf de start in het studiejaar 2010/2011 tot en met studiejaar 2013/2014. Uit de rapportage wordt zichtbaar dat met behulp van gerichte feedback op geobserveerd leerkrachtgedrag en systematisch werken aan dat gedrag, de leerkrachtvaardigheden van aankomende leraren verbeterd worden. Kanttekening bij de uitvoering van dit project is dat de groepsleerkrachten die de observaties uitvoerden, hier geen ondersteuning bij kregen. Tevens werden de nieuwe inzichten over de leesdidactiek die in de observatie-instrumenten zijn geoperationaliseerd, niet met de scholen gecommuniceerd en was er geen ruimte voor de scholen om invloed te hebben op het programma. Er is dan ook behoefte aan meer samenwerking tussen opleidingsscholen en het opleidingsinstituut. Inmiddels is in het kader van de regeling Versterking samenwerking lerarenopleiding en scholen 2013-2016 op kleine schaal een intensievere samenwerking tussen lerarenopleidingen en scholen tot stand gekomen binnen het project Opbrengstgericht werken & Omgaan met verschillen. Dit betekent dat het verbeteren van de leerkrachtvaardigheden van aankomende leraren in de toekomst nog kansrijker wordt.
In dit rapport worden toetsvormen systematisch beschreven. Het bevat achtergronden en de toetscyclus, van het ontwerp tot en met evaluatie, wordt steeds toegelicht. Docenten kunnen er ideekn uit opdoen en zo komen tot kwaliteitsverbetering van hun toetsen. Het boek kan daarnaast een instrument zijn voor de instituutsdirecteur, examencommissie , kwaliteitscovrdinator etc, voor kwaliteitszorg rondom het toetsingsbeleid. Er zijn meer dan 10 mogelijke indelingscriteria voor toetsvormen (zie het rapport studievorderingen en toetsbeleid. Er is gekozen voor een indeling naar vorm van de afname en respons (schriftelijk, mondeling, observatie, product) in of het een enkelvoudige of samengestelde toets betreft. Bij een enkelvoudige toets betreft het vaak iin type leerdoelen, welke door iin toets worden getoetst. De volgende toetsvormen worden toegelicht: schriftelijke open toetsen schriftelijke gesloten toetsen mondelinge toetsing observaties van gedrag practicum toetsing De volgende samengestelde toetsvormen worden toegelicht: toetsing van projecten toetsing van de oriknterende stage toetsing van de afstudeerfase portfolio assessment..
Aanleiding De wereld van de zorgprofessional verandert in hoog tempo door de opkomst van technologie. Technologieën kunnen de traditionele behandelmethoden ondersteunen. Het probleem is echter dat een goed overzicht van de mogelijkheden ontbreekt. Een groep fysio- en ergotherapeuten wil graag gebruik gaan maken van draagbare technologie om beweegactiviteiten bij cliënten te meten (activiteitenmeters). Er is een gevarieerd aanbod aan betaalbare activiteitenmeters op de markt dat buiten de zorg al veelvuldig wordt gebruikt. De zorgprofessionals willen weten welke meter(s) zij het beste kunnen kiezen en op basis van welke criteria. Doelstelling Het RAAK-project wil de eisen die zorgprofessionals en cliënten stellen aan draagbare technologie voor het meten van beweegactiviteiten in kaart brengen. Het onderzoek geeft antwoord op de vraag hoe fysio- en ergotherapeuten de activiteitenmeters in de zorg kunnen toepassen. Onderzoekers beoordelen de hanteerbaarheid, toepasbaarheid en betrouwbaarheid van activiteitenmeters. Een aantal geselecteerde activiteitenmeters wordt in de praktijk getest bij cliënten met een chronische aandoening. De opgedane kennis wordt gebruikt om criteria op te stellen en een keuzehulp te maken voor zowel zorgprofessionals als cliënten. Beoogde resultaten Zorgverleners en cliënten zijn na afloop van het project in staat om een gefundeerde keuze te maken voor een activiteitenmeter en weten hoe zij deze kunnen toepassen. Het project heeft daarvoor concrete middelen opgeleverd: een keuzehulp om activiteitenmeters te selecteren (afhankelijk van het gebruikersdoel) en een methodiek voor het adviseren van draagbare technologie. De opgestelde criteria geven richting aan de ontwikkeling van nieuwe activiteitenmeters. De opgedane kennis wordt gedeeld met het onderwijs en werkveld. Op de bestaande websites www.meetinstrumentenzorg.nl en www.qsinstitute.org zal de keuzehulp te vinden zijn.
Vanuit het werkveld bereiken Fontys Sporthogeschool (FSH) regelmatig vragen voor effectievere ondersteuning bij docentprofessionalisering van docenten Lichamelijke Opvoeding (LO). Deze zijn geconcretiseerd naar enkele breed gedeelde praktijk-vraagstellingen. Een innovatieve en veelbelovende methode voor docentprofessionalisering is Lesson Study (LS). Bij LS werken docenten samen aan het ontwerpen, uitvoeren en onderzoeken van een les. Deze aanpak voldoet aan kenmerken voor effectieve docentprofessionalisering zoals omschreven in de wetenschappelijke literatuur. Het is echter nog niet bekend of LS daadwerkelijk effectief is. Het consortium bestaande uit FSH, Universiteit Gent, Universiteit Utrecht, en de Academische Opleidingsscholen West-Brabant, Brabant Noord-Oost, Tilburg en Den Bosch, is daarom gekomen tot de volgende onderzoeksvragen: 1) Wat zijn de effecten van een workshop ‘motivationeel klimaat’ gevolgd door een begeleide lesson study op de vijf niveaus van doorwerking van Guskey (2000), in vergelijking met alleen een workshop? 2) Welke belemmeringen en succesfactoren kunnen er geïdentificeerd worden met betrekking tot het zelfstandig toepassen van de methode lesson study door docenten LO? 3) Hoe waarderen docenten LO en hun leidinggevenden de opbrengsten van de methode lesson study ten opzichte van de tijdsinvestering die deze vergt? In het onderzoek is sprake van een mixed-methods aanpak. De effecten (vraag 1) worden kwantitatief gemeten aan de hand van de niveaus van Guskey (2000) en vergeleken met een controlegroep van scholen die alleen een workshop krijgen. Vraag 2 en 3 worden kwalitatief onderzocht via focusgroepgesprekken (docenten) en semi-gestructureerde interviews (leidinggevenden). De opbrengsten van dit project zijn kennis met betrekking tot de effectiviteit en bruikbaarheid van LS voor docentprofessionalisering bij LO. Deze kennis wordt verspreid met nationale en internationale publicaties en presentaties. Voor het werkveld wordt tevens een symposium georganiseerd. De kennis zal niet alleen indalen in de lerarenopleiding LO van Fontys Sporthogeschool, maar LS zal bij gebleken effectiviteit ook in worden gezet als werkvorm voor LO-studenten die stagelopen.
Een leraar die een moderne vreemde taal onderwijst, geeft effectief les wanneer hij het communiceren in de vreemde taal centraal stelt, als leerdoel én leermiddel. We hebben een instrument ontwikkeld waarmee we het vakdidactisch handelen van leraren kunnen observeren en evalueren.