Alvorens een steunzool aan de gebruiker wordt overhandigd, heeft hij al een `wordingsproces` meegemaakt dat in technische termen wel `productontwerpen` wordt genoemd. Dit artikel gaat in hoe het ontwerpproces in elkaar steekt en waar nog verbeteringen in te verwachten valt.
From November 2013 till January 2014 a minor ‘Smart Life Rhythms’ was taught at The Hague University of Applied Sciences. In the minor students used service design methods to develop solutions for improving life rhythms. Reflection on the minor produced the insight that building physical prototypes early on in the design process was key to success. Further discussions with colleagues and a literature review gave more arguments for the motto ‘Just build it’ – an encouragement to build simple physical models in the early stages of the service design process. Building these simple physical models is not just advocated by educators and in line with service design principles such as being iterative and user-centered. In his book ‘the Craftsman’ (Sennett, 2009) Richard Sennett provides us with more fundamental arguments regarding the value of ‘making things’. On top of the added value to the design process in itself, simple physical models are a tool for engaging both clients, users and students in the design process. So get out your glue gun and start building!
Biomimicry fascineert. En wel op een manier die totaal verschillend en veel sterker is dan andere gebieden van onderzoek en ontwikkeling. Dit komt ondermeer tot uiting in het aantal publicaties en artikelen in wetenschappelijke en semiwetenschappelijke uitgaven, die vrijwel altijd gepaard gaan met prachtige afbeeldingen. Ook neemt het aanbod van documentaires op televisie en radio met biomimicry als onderwerp toe. En last but not least: biomimicry blijkt een sterke aantrekkingskracht op (beginnende) studenten te hebben, daar waar technische opleidingen niet altijd even populair zijn. Ook in Nederland is er in toenemende mate interesse voor biomimicry oftewel voor innovatie geïnspireerd op de natuur. Op dit moment is er vooral veel interesse vanuit (product)ontwerp gerelateerde bedrijfstakken, onderwijsinstellingen, de architectuur en de bouwwereld. Maar er is ook een groeiende interesse waar te nemen vanuit de management en (bedrijfs-)economische hoek. Dit blijkt onder andere uit de groeiende stroom van artikelen en publicaties al dan niet voorzien van prachtige afbeeldingen van natuurlijke organismen. Deze uitgave geeft een beeld van wat biomimicry nou eigenlijk is en welke rol biomimicry kan vervullen bij productontwikkeling. Met behulp van veel voorbeelden uit de (ontwerp)praktijk laten we zien wat de mogelijkheden en toepassingen van biomimicry voor professionele productontwikkeling zijn. Dit is een uitgave van het Innovatief Materialen Platform Twente (IMPT). Het IMPT is een project dat mede mogelijk is gemaakt door de Provincie Overijssel en de Regio Twente. De partners zijn Saxion Kenniscentrum Design en Technologie (penvoerder), Industrial Design Centre, en biomimicryNL en er wordt intensief samengewerkt met het regionale bedrijfsleven. Het Innovatief Materialen Platform Twente (IMPT) verzamelt en distribueert kennis over nieuwe, innovatieve materialen en biedt de mogelijkheid om producten te ontwikkelen met die innovatieve materialen. De insteek is om de eigenschappen van een materiaal enerzijds, te verbinden met een vraag of toepassing uit de markt anderzijds. De ambitie is om ‘open minds’ bij bedrijven te bereiken door de kennis over de bruikbaarheid van de nieuwe (materiaal)mogelijkheden voor het MKB te vergroten. Dit moet leiden tot ontwerpcases waarin productontwerpers, materiaaldeskundigen en MKB-ers samenwerken aan innovaties. Het boekje ‘Biomimicry; biologie als ontwerp- en innovatietool’ heeft als doel om ontwerpers te inspireren biomimicry in het ontwerpproces in te zetten als innovatietool. Dit boekje laat heel goed zien hoe samenwerking kan leiden tot nieuwe inzichten in ontwerpprocessen. Het is geschreven onder verantwoordelijkheid van biomimicryNL onder meer gebruikmakend van de input en ervaringen opgedaan in het kader van het IMPT-project.
MULTIFILE
Mensen met een lage sociaaleconomische status (SES) hebben relatief vaak te maken met diabetes type 2. Patiënten bij wie deze diagnose gesteld wordt, krijgen van hun huisarts en/of diens praktijkondersteuner het advies om gezonder te leven. Huisartsen en praktijkondersteuners merken echter dat ze patiënten met een lage SES onvoldoende effectief bereiken met hun leefstijladvies. Ook andere professionals vinden het moeilijk om mensen met een lage SES daadwerkelijk te bereiken. Hoewel bedrijven in de creatieve industrie zeer goed in staat zijn oplossingen te ontwerpen met en voor specifieke doelgroepen, merken zij dat het lastig is lage SES groepen actief te betrekken in het ontwerpproces. In deze KIEM aanvraag gaan creatieve industrie, praktijkgerichte onderzoekers en het Expertisecentrum Gezondheidsverschillen de samenwerking aan in ontwerponderzoek bij patiënten met een lage SES. Het project levert daarmee unieke ervaringen en kennis op over ontwerpen met en voor mensen met een lage SES en hun gezondheidsproblematiek. Ook geeft het project inzicht in hoe type-2-diabetespatiënten met een lage SES aankijken tegen een gezond leven en worden er aanknopingspunten geïdentificeerd voor het ontwerpen van strategieën ter bevordering van een gezond leven met diabetes. Het project draagt daarmee bij aan het oplossen van een belangrijk maatschappelijk probleem: gezondheidsverschillen. Deze aanvraag dient nadrukkelijk als opmaat naar samenwerking in een groter project.
Dit onderzoeksproject is ontstaan als reactie op de lancering van AI-tools zoals ChatGPT en DAL-E, die zowel positieve reacties als zorgwekkende vragen oproepen in de samenleving, met name binnen de ontwerpwereld door de ontwerpprofessionals. Het lectoraat Industrial Design, gericht op productontwikkeling, plaatst het ontwerpproces centraal en streeft ernaar te begrijpen hoe AI-tools kunnen worden ingezet om complexe ontwerpvraagstukken aan te pakken. De centrale onderzoeksvraag is drieledig. Eerst wordt exploratief onderzoek gedaan naar bestaande AI-tools, gekoppeld aan lastige, saaie of langdurige taken in het ontwerpproces. Ten tweede wordt het ontwerpproces geanalyseerd om een visie te ontwikkelen op hoe AI-tools een positieve impact kunnen hebben en aan welke eisen ze moeten voldoen. Tot slot wordt een negatieve impact analyse uitgevoerd om potentiële nadelen te identificeren. Het project wordt gedreven door praktijkvragen van ontwerpbureaus (Dynteq, D’Andrea&Evers, 100%FAT) en RenderAI - een AI-toolontwikkelaar. RenderAI wil gerichte feedback op hun producten en inzicht krijgen in de waarde van AI binnen specifieke ontwerpstappen. De overkoepelende onderzoeksvraag luidt: "Hoe kunnen de voordelen van AI-tools gekoppeld worden aan de uitdagingen binnen het ontwerpproces?" De drie werkpakketten zijn gestructureerd rond inventarisatie en identificatie van het ontwerpproces, experimenteren en evaluatie van bestaande AI-tools en het samenvoegen van resultaten in een toolbox met een bijbehorende workshop. Het project sluit af met het formuleren van een toekomstvisie op basis van ervaringen en gesprekken met AI-experts, inclusief een negatieve impact analyse. De onderzoeksvraag draagt bij aan zowel de praktijkvragen van RenderAI als die van de ontwerpbureaus, met als verwacht resultaat concrete verbeteringen van AI-tools en praktische richtlijnen voor effectief gebruik binnen het ontwerpwerkveld.
Technologische innovatie van het verpleegkundig beroep is dringend nodig om aan de toenemende zorgvraag te kunnen voldoen. Veel technologische innovaties bieden nu nog niet dat wat de verpleegkundige echt nodig heeft. Als gevolg hiervan wordt een groot aantal innovaties niet of nauwelijks gebruikt. Een verkwisting van tijd en geld. Als verpleegkundigen actief betrokken worden bij het ontwerp van technologische innovaties, zullen de innovaties die voor hun beroep bedacht worden mogelijk beter aansluiten. Dit is een nieuwe rol voor verpleegkundigen. Verpleegkundigen dienen hiervoor samen te werken met technische disciplines, bijvoorbeeld ICT-ers. Het aangaan van samenwerkingen met andere disciplines wordt ook wel boundary crossing genoemd. Het huidige postdoconderzoek “Boundary crossing: Samen Werken Aan Technologische Innovatie Van Het Verpleegkundig Beroep” gaat hier op in. Het betreft een multidisciplinair onderzoek waar vier verschillende onderzoeksdomeinen samenkomen: technologie, onderwijskunde, co-design en zorg. Het aangaan van samenwerkingen met andere disciplines om te komen tot zinvolle innovaties vraagt om nieuwe competenties, van zowel zorgverleners als technici; boundary crossing competence. Vanuit eerder onderzoek van de postdockandidaat en collega’s zijn verschillenden initiatieven tot stand gekomen die boundary crossing tussen verpleegkundigen en technici faciliteren. In het huidige postdoconderzoek worden deze initiatieven geëvalueerd met als doel deze nieuwe rol en competenties van verpleegkundigen verder te valideren. Het onderzoek wordt uitgevoerd vanuit het Lectoraat Technologie voor Zorginnovaties. Het lectoraat is onderdeel van het Kenniscentrum Gezond en Duurzaam Leven, één van de vier kenniscentra van de Hogeschool Utrecht (HU) en onderzoekt hoe met technologie oplossingen gecreëerd kunnen worden voor de toenemende zorgvraag, als gevolg van de vergrijzing en wereldwijde tekorten aan zorgverleners. De SIA postdocbeurs wordt tevens gebruikt om een onderzoekslijn rondom “boundary crossing: samen werken aan de technologische innovatie van het verpleegkundig beroep” op te zetten en duurzaam in te bedden in het lectoraat, kenniscentrum én onderwijs.