Het proces van veroudering heeft effect op de functionele capaciteit van de mens. Daarnaast heeft elke afzonderlijke pathologie haar eigen impact, waarbij klassieke patronen gemaskeerd kunnen worden door verouderingssymptomen, door de aanwezigheid van een andere pathologie of zelfs door het effect van medicatie die gebruikt wordt voor een andere pathologie. Dit vergt in het diagnostische proces meer kennis en kunde van de fysiotherapeut, maar ook meer inzicht in dat proces zelf om kritisch te kunnen blijven reflecteren op het eigen handelen. Het proces waarmee de fysiotherapeut tot een fysiotherapeutische diagnose komt heet klinisch redeneren en is in de geriatrie van essentieel belang.
LINK
Abstract Review Article: Introduction: Registered nurses and students of the Bachelor of Nursing are improving the quality of healthcare by working together in a Learning and Innovation Network (LIN). A LIN is a powerful learning environment, where employees and students work together towards a common goal. Methods: In the Netherlands, Amsterdam UMC, location VUmc and Inholland University of Applied Sciences have set up a LIN on the internal medicine traumatology, oncology, cardiology and urology departments. On the LIN departments, the number of students has increased significantly. Because the students are supernumerary, space and time are created to optimize the learning process of the RNs without compromising the care to be provided. Within the LIN, students learn from the practical experience of RNs, which gives them tools to apply knowledge practically. On the other hand, students can contribute to the adaptation of long established practices, based on recently acquired knowledge. A bridge is built between acting according to recent scientific insights and experiences from practice. It is also important to take the patient’s wishes into account. This guarantees nursing action based on evidence based practice and best practice. Several projects aimed at increasing the quality of care have already been carried out within the LIN such as projects focused on removing a catheter and bandaging. Conclusion: The LIN is taking more and more shape within the VUmc. There is a broad support base between educational and healthcare institutions, both on management and executive level. In order to make the LIN activities even more attuned to the authentic development needs of the department, interprofessional learning and working should be encouraged by also enthusing other care disciplines and researchers to participate in the LIN. An EBP working group consisting of permanent team members can contribute to the safeguarding of the outcomes of the LIN projects.
DOCUMENT
Background: Tangential excision of burned tissue followed by skin grafting is the cornerstone of burn surgery. Hydrosurgery has become popular for tangential excision, with the hypothesis that enhanced preservation of vital dermal tissue reduces scarring. The aim of this trial was to compare scar quality after hydrosurgical versus conventional debridement before split-skin grafting. Methods: A double-blind randomized within-patient multicentre controlled trial was conducted in patients with burns that required split-skin grafting. One wound area was randomized to hydrosurgical debridement and the other to Weck knife debridement. The primary outcome was scar quality at 12 months, assessed with the observer part of the Patient and Observer Scar Assessment Scale (POSAS). Secondary outcomes included complications, scar quality, colour, pliability, and histological dermal preservation. Results: Some 137 patients were randomized. At 12 months, scars of the hydrosurgical debrided wounds had a lower POSAS observer total item score (mean 2.42 (95 per cent c.i. 2.26 to 2.59) versus 2.54 (95 per cent c.i. 2.36 to 2.72; P = 0.023)) and overall opinion score (mean 3.08 (95 per cent c.i. 2.88 to 3.28) versus 3.30 (95 per cent c.i. 3.09-3.51); P = 0.006). Patient-reported scar quality and pliability measurements were significantly better for the hydrosurgically debrided wounds. Complication rates did not differ between both treatments. Histologically, significantly more dermis was preserved with hydrosurgery (P < 0.001). Conclusion: One year after surgery scar quality and pliability was better for hydrosurgically debrided burns, probably owing to enhanced histological preservation of dermis. Registration number: Trial NL6085 (NTR6232 (http://www.trialregister.nl)).
DOCUMENT
Lage rugpijn wordt veelal beschouwd als een multifactorieel probleem, waarbij biologische en psychosociale factoren, comorbiditeiten en pijnprocessen een rol spelen. Bij mensen met lage rugpijn komen bepaalde aandoeningen, zoals plasklachten, vaker voor dan bij mensen zonder lage rugpijn. Plasklachten kunnen aanwezig zijn bij de opslag van urine in de blaas, tijdens of na het plassen. Rugpijn en plasklachten kunnen voorkomen bij patiënten bij wie ze misschien niet direct te verwachten zijn. Deze klachtenbeelden kunnen elkaar overschaduwen. De aanwezigheid van deze rugpijn of plasklachten kan leiden tot een lagere kwaliteit van leven of toename van beperkingen. Dit artikel biedt ruimschoots aandacht aan plasklachten als een belangrijke comorbiditeit bij personen met rugpijn, en beschrijft epidemiologie, etiologie, anatomie en pathologie. Verder komen middelen aan de orde die een fysiotherapeut kan inzetten om patiënten met rugpijn en plasklachten adequate zorg te bieden.
LINK
Standard SARS-CoV-2 testing protocols using nasopharyngeal/throat (NP/T) swabs are invasive and require trained medical staff for reliable sampling. In addition, it has been shown that PCR is more sensitive as compared to antigen-based tests. Here we describe the analytical and clinical evaluation of our in-house RNA extraction-free saliva-based molecular assay for the detection of SARS-CoV-2. Analytical sensitivity of the test was equal to the sensitivity obtained in other Dutch diagnostic laboratories that process NP/T swabs. In this study, 955 individuals participated and provided NP/T swabs for routine molecular analysis (with RNA extraction) and saliva for comparison. Our RT-qPCR resulted in a sensitivity of 82,86% and a specificity of 98,94% compared to the gold standard. A false-negative ratio of 1,9% was found. The SARS-CoV-2 detection workflow described here enables easy, economical, and reliable saliva processing, useful for repeated testing of individuals.
LINK
Er lijkt een duidelijke mate van evidentie te bestaan betreffende de relatie fysieke activiteit, respectievelijk fitheid en gezondheid in de algemene populatie en bij bepaalde pathologieën. Er is evenwel nog behoefte aan verder wetenschappelijk onderzoek naar mogelijke determinanten en onderliggende mechanismen, als ook naar evidentie bij bepaalde, specifieke aandoeningen. Tevens mag duidelijk zijn dat ondanks de bestaande evidentie fysieke activiteit/oefening te weinig toegepast wordt in de gezondheidszorg. Het onderzoek naar de effectiviteit van gezondheidskundige interventies is dan ook uitermate belangrijk. Dit lectoraat hoopt dan ook een bescheiden bijdrage hieraan te kunnen leveren. Hiervoor heeft zij reeds afspraken tot samenwerking met de academische en medische wereld (in Utrecht, Amsterdam, Maastricht en Leuven), met de gezondheidszorg (RIVM Bilthoven en GG&GD Utrecht) en met de beroepen- of bedrijfswereld (Politie regio Utrecht; Enraf Nonius, Delft). De beoogde doelstellingen zullen echter naar alle waarschijnlijkheid beduidend meer tijd in beslag nemen dan de periode van 4 jaar die de Stichting Kennis Ontwikkeling voorzien heeft met betrekking tot het oprichten en financieren van de lectoraten.
DOCUMENT
De gangbare, DSM-gestuurde interpretatie van depressieve stoornis doet de ervaring van mensen die aan deze stoornis lijden geen recht. Er ontbreken drie wezenlijke aspecten aan de DSM-definitie: een verstoorde wereldbetrekking, een verstoorde lijfelijkheid en een verstoorde temporaliteit. De fenomenologische uitleg van depressie die in mijn proefschrift centraal staat, laat deze psychische stoornis niet naar voren treden als extreme somberheid, maar als existentieel isolement. De ‘stemmingsstoornis’ (mood disorder) is zo beschouwd een afstemmingsstoornis: een verstoring van een proces of gebeuren van synchronisatie op een heel elementair, lijfelijk-affectief niveau. Dat het fenomeen depressie momenteel zo wijdverbreid is – de zogeheten depressie-epidemie – kan in verband worden gebracht met de wijze waarop het individu door de laatmoderne ‘neoliberale’ cultuur tot subject wordt gevormd. De hedendaagse subjectpositie is ‘isolistisch’ van aard. Dit staat op gespannen voet met de menselijke grondbehoefte aan elementaire afstemming. Anders gezegd: de laatmoderne subjectificatie van het individu is depressogeen. LinkedIn: https://www.linkedin.com/in/bert-van-den-bergh-95476526/
DOCUMENT
In de eerste bijdrage, die van Henriëtta Joosten, docent bij de academie voor ICT&Media, vraagt zij zich af hoeveel ruimte er binnen het onderwijs is voor het kritische 'ja maar' van studenten. Het mag dan een van de doelstellingen van de school zijn, maar bieden opleidingen voldoende tijd en ruimte om te oefenen met het 'ja maar'? Joosten gebruikt het kritische, ontregelende en experimentele denken van Friedrich Nietzsche, zoals verwoord in De vrolijke wetenschap, om inzicht te krijgen in wat het 'ja maar' van studenten en docenten vraagt,en welke grenzen en eisen aan het kritische denken mogen worden gesteld. Ook de tweede bijdrage aan deze bundel, die van Matthijs Fleurke, docent aan de opleiding Voeding en Diëtetiek, richt zich op het kritische denken. De diëtetiek stelt zich ten doel mensen tot een beter, gezonder voedingspatroon te brengen. Van de dikkerd wordt gevraagd dat hij minder gaat eten, en om dat te bereiken is het nodig dat hij zichzelf als te dik beschouwt. Gezondheid geldt in dit geval als hoogste waarde. Lekker smullen, genieten van een patatje en een dikke steak, getuigt van een verkeerde levenshouding. De bijdrage van Fleurke is een kritische doordenking van wat hij, in navolging van Michel Foucault, de 'gezondheidsmacht' noemt. Mag je ook anders over vetzucht denken dan puur en alleen vanuit gezondheidstermen? In de derde bijdrage onderzoekt Sander de Leeuw, student Human Technology en sinds september 2009 stagestudent bij het lectoraat, hoe jongeren hun toekomst kunnen vormgeven. Jongeren hebben nauwelijks ervaring, staan aan het begin van hun beroepsleven, ze kunnen hun keuzes vaak niet overzien. En juist zij moeten beslissingen nemen die hun hele verdere toekomst zullen bepalen? Is het mogelijk hun denkgereedschap aan te reiken, of om instrumenten te ontwerpen die hen aan het denken zetten? De Leeuw gebruikt het idee van ambachtelijkheid, zoals uitgewerkt door Richard Sennett in zijn boek De ambachtsman, om de waarde van oefenen, van met vallen en opstaan verder komen, uit te werken. De vierde bijdrage van de bundel, die van Bert van den Bergh, docent cultuurbeschouwing aan de Academie voor European Studies & Communication Management, ondervraagt het begrip 'zelfregie', een van de kerngedachten van het hedendaagse onderwijs. Van studenten wordt gevraagd dat ze hun eigen levensverhaal vormgeven, waarbij ze zowel de hoofdrol hebben als de regisseur zijn. Hoeveel zelfregie kan een student eigenlijk aan? En wat is de bredere en diepere context van de zelfmanagementgedachte? Van den Bergh laat zien dat er in die gedachte en in die context een aantal paradoxen spelen, die meer en meer ontwrichtend lijken te werken. Zo komt hij uit bij het fenomeen van de depressie, als 'pathologie van de tijd'. In de vijfde bijdrage die in deze bundel is opgenomen, duikt Jean Jaminon, adviseur strategie College van Bestuur, in een onderzoek naar de 'diepe tijd'. Onderwijs heeft naar zijn mening uiteindelijk geen zin als de student niet de twee oerontdekkingen doet die de deur naar de ontdekking van zijn eigen leven openen: de samenleving en de tijd. Wie zijn we, wat betekent ons bestaan in relatie tot de geschiedenis? Hoe verhoudt de tijd van leven, die een mens heeft, zich tot de tijd dat de aarde al bestaat? Het begrip duurzaamheid zoemt rond in vrijwel alle academies van de hogeschool. Docenten en studenten zoeken ijverig naar manieren om verantwoordelijkheid te nemen voor komende generaties. Ook het behoud van wat generaties vóór ons maakten, houdt ons hevig bezig. Maar hoe ver vooruit en achteruit reikt die verantwoordelijkheid? In de zesde bijdrage ten slotte richt Sieglinde Seijffer, die tot eind 2009 verbonden was aan het lectoraat en aan de Academie voor Management & Human Resources, zich op de vraag hoe we om kunnen gaan met een verleden dat ons meer en meer als ervaring wordt aangereikt. Zo is de canon van Nederland ontwikkeld als een nieuw didactisch concept waarbij naast informatie over belangrijke historische gebeurtenissen en personen, mogelijkheden worden aangereikt om het verleden actief te beleven. Aan de hand van het werk van Johan Huizinga, Frank Ankersmit en T.J. Clark neemt ze ons mee op een zoektocht naar hoe kennis over het verleden zich verhoudt tot de ervaring van het verleden.
DOCUMENT
There is a central dilemma embedded in the relationship between teachers and researchers. Teachers know the story of the classroom well, but they are seldom asked to tell their stories, nor do they usually have the opportunity. Researchers, on the other hand, are skilled at telling certain things about classrooms, but they often miss the central stories that are there. This divergence can lead to different opinions on what teaching is about and what is important within it. To bridge this gap, we describe an approach which puts the teacher and the student at the centre. With respect to emotional and behavioural problems of students, we underline the notion of student-teacher compatibility, deriving from theories emphasizing the transactional/reciprocal nature of human behaviour. One of the aims of the Lectorship and Knowledge Network Behavioural Problems in School Practice, is to identify at-risk-teachers (i.e. those most vulnerable to the presence of behaviourally challenging students and parents) so that interventions, both in initial teacher training as well as in inservice training can be applied to help them develop adequate attitudes and coping-skills. In clinical supervision, peer coaching or reflective practice, these teachers can be helped to consider in what way student and parental problem behaviour contribute to their loss of satisfaction, their feelings of self doubt, perceived disruption of the teaching process, and their frustration working with parents.
DOCUMENT
Als na afloop van een brandincident een stoffelijk overschot wordt aangetroffen, is het van belang dat de causaliteit tussen de brand en het overlijden wordt onderzocht. Brand is zeer destructief voor het menselijk lichaam. Dit bemoeilijkt de interpretatie van onderzoeksbevindingen aan een lichaam. Er zijn diverse verschijnselen die tot op zekere hoogte duiden op vitaliteit (de betrokkene was levend) ten tijde van de brand. In dit artikel worden deze verschijnselen tegen het licht gehouden. Op basis van de huidige wetenschappelijke theorieën bestaan er geen verschijnselen die leiden tot de eenduidige conclusie over al dan niet vitale blootstelling. Wel kunnen verschijnselen een vermoeden van vitale blootstelling tot op zekere hoogte ondersteunen. Ontbreken de verschijnselen, dan is het niet mogelijk om een conclusie te trekken; de afwezigheid is geen bewijs van overlijden vóór het ontstaan van de brand. Om in de rechtszaal een uitspraak te kunnen doen over de causaliteit tussen brand en overlijden, wordt het noodzakelijk geacht om de waarde voor de aannemelijkheid van vitale blootstelling per verschijnsel te motiveren.
DOCUMENT