Onze leef- en werkomgeving heeft invloed op onze gezondheid, maar het nauwkeurig bepalen van persoonlijke blootstelling aan verschillende milieufactoren blijft een uitdaging. Toch is dit wel van belang, omdat bijvoorbeeld de blootstelling aan fijnstof, stikstofdioxide en ozon jaarlijks al leidt tot 12.000 vroegtijdige sterfgevallen in Nederland (Gezondheidsraad, 2018). In werkomgevingen zijn er behalve voor de genoemde stoffen ook nog andere vluchtig organische stoffen en chemicalen waarvan de blootstelling op de korte of lange termijn tot negatieve gezondheidseffecten kan leiden. Ook fysische blootstellingen kunnen negatieve gezondheidseffecten hebben, zoals geluid, UV-straling, elektromagnetische velden en trillingen.
DOCUMENT
Forensisch sociale professionals hebben een cruciale rol in de trajecten van cliënten met verslavingsproblematiek. Veel onderzoek naar de effectiviteit van het forensische werk gaat over methodieken; er is relatief weinig bekend over de persoon van de forensisch sociale professional en diens persoonlijke stijl en opvattingen. Wat zijn bijvoorbeeld opvattingen ten aanzien van (de behandelbaarheid van) middelenmisbruik van forensische cliënten? Wanneer en hoe grijp je in als een cliënt terugvalt in middelengebruik? Hier is nog nauwelijks onderzoek naar verricht. In dit artikel presenteren wij de resultaten van een verkennend onderzoek naar de attitudes ten aanzien van cliënten die middelen gebruiken en behandelbaarheid van verslaving van reclasseringswerkers en professionals in de ambulante en klinische forensische zorg. Daarnaast wordt inzicht gegeven in de verschillen tussen subgroepen naar gender, werkervaring, setting, verslavingsprofessional of niet, en persoonlijke ervaringen met middelengebruik/verslaving. Vervolgens wordt ingegaan op de acties en overwegingen van forensisch sociale professionals bij het constateren van middelengebruik bij cliënten. Na de conclusies besluiten we met enkele aanbevelingen voor de versterking van de beroepspraktijk. Eerst worden de bevindingen uit eerdere literatuur beschreven.
DOCUMENT
Gepersonificeerde portals zijn in opmars. Volgens Gerard Bierens is Netvibes.com momenteel beste uitwerking van de gepersonaliseerde portal. Hij beschrijft de ontwikkelingen van kennisportals en illustreert het gebruik van Netvibes. De basis waarmee Netvibes gebruikers naar zich toetrekt is, naast de gelikte interface, de veelzijdigheid van de ingebouwde RSS-lezer en de mogelijkheid om een groot aantal webservices binnen één en dezelfde interface te integreren.
DOCUMENT
Straat aan Zet (SAZ) is een interventie die in 2003 en 2004 gepleegd is in Woensel West, in het kader van de voorbereidingen op de integrale wijkvernieuwing in die wijk. SAZ is een eigen variant gebaseerd op de ABCD ideologie geïnspireerde Grants for Blocks. In een notendop: stel een premie beschikbaar die bewoners activeert in het samen werken aan de leefbaarheid en de sociale relaties in de straat. In die aanpak werkt een professional, in dit project een opbouwwerkster van Loket W, in principe door te faciliteren. En ondersteunend voor straten die wel willen maar het zelf (nog) niet voor elkaar krijgen. Fontys heeft gedurende anderhalf jaar dit project intensief gevolgd. Door zitting te nemen in de klankbordgroep, maar vooral veel mee te kijken met de uitvoerende opbouwwerkster Lilian Spaninks. Soms van een afstand, meestal van dichtbij. Met inzicht in alle verslagen en registraties van het project, en de twijfels, dilemma's en talenten van de opbouwerkster. Dit heeft geleid tot een methodiekbeschrijving van SAZ. Welke stappen dragen bij aan een succesvolle interventie, en welke niet. Kun je met deze beschrijving in elke wijk aan de slag? Wat zijn lessen voor de toekomst? Maar ook: wat vraagt dit van de agogische professional? Hoe verhoudt het werken aan zelfredzaamheid zich tot van tevoren opgestelde resultaten? Tot hoever ga je met je interventies ten aanzien van zelfredzaamheid? En, welke professionele competenties zijn doorslaggevend in dit project. Een methodiek in het agogisch werken is geen gebruiksaanwijzing van de IKEA, of een receptenboek van Jamie Oliver. In de uitvoering maakt de professional honderden keuzes op verschillende niveaus; hoe zien die er uit, en wat zijn de effecten? Hoe zit het met het aansturingveld? En hoe ga je om met de kritiek dat er alleen maar barbecues worden bedacht door bewoners? Ga je dan inzetten op theatersport, meespeeltoneel, huiskamerconcerten, poweryoga, of . blijf je geloven in het succes van de vleesgrossier?
DOCUMENT
The main objective of the study is to determine if non-specific physical symptoms (NSPS) in people with self-declared sensitivity to radiofrequency electromagnetic fields (RF EMF) can be explained (across subjects) by exposure to RF EMF. Furthermore, we pioneered whether analysis at the individual level or at the group level may lead to different conclusions. By our knowledge, this is the first longitudinal study exploring the data at the individual level. A group of 57 participants was equipped with a measurement set for five consecutive days. The measurement set consisted of a body worn exposimeter measuring the radiofrequency electromagnetic field in twelve frequency bands used for communication, a GPS logger, and an electronic diary giving cues at random intervals within a two to three hour interval. At every cue, a questionnaire on the most important health complaint and nine NSPS had to be filled out. We analysed the (time-lagged) associations between RF-EMF exposure in the included frequency bands and the total number of NSPS and self-rated severity of the most important health complaint. The manifestation of NSPS was studied during two different time lags - 0–1 h, and 1–4 h - after exposure and for different exposure metrics of RF EMF. The exposure was characterised by exposure metrics describing the central tendency and the intermittency of the signal, i.e. the time-weighted average exposure, the time above an exposure level or the rate of change metric. At group level, there was no statistically significant and relevant (fixed effect) association between the measured personal exposure to RF EMF and NSPS. At individual level, after correction for multiple testing and confounding, we found significant within-person associations between WiFi (the self-declared most important source) exposure metrics and the total NSPS score and severity of the most important complaint in one participant. However, it cannot be ruled out that this association is explained by residual confounding due to imperfect control for location or activities. Therefore, the outcomes have to be regarded very prudently. The significant associations were found for the short and the long time lag, but not always concurrently, so both provide complementary information. We also conclude that analyses at the individual level can lead to different findings when compared to an analysis at group level. https://doi.org/10.1016/j.envint.2019.104948 LinkedIn: https://www.linkedin.com/in/john-bolte-0856134/
MULTIFILE
Onderwijscentrum De Twijn heeft een eigen intervisiemethode ontwikkeld om medewerkers in balans te laten zijn in hun werk. Een intervisor leidt de intervisiebijeenkomst, een geïnterviseerde brengt casuïstiek over het eigen werk in, en drie observanten ondersteunen de intervisie. Balans wordt volgens deze methode gezocht tussen de punten van de driehoek voelen, denken en handelen, en van de driehoek persoonlijke, professionele en organisatorische bronnen van inspiratie, waarden, en kaders.
DOCUMENT
Muziek kan een drager zijn van herinneringen en emoties. In onze jeugd en vroege volwassenheid ontwikkelen we onze persoonlijke muzieksmaak. Voor mensen met dementie, meestal 80-plussers, is dat ruim zestig jaar geleden. Voor hen is er nu een online muziekstation dat muziek uit die periode draait: Radio Remember.
DOCUMENT
De kwaliteit van het onderwijs ligt onder een vergrootglas. De professionele ontwikkeling van leraren wordt daarbij gezien als belangrijk -misschien zelfs het belangrijkste - instrument. De vraag is echter waar die professionele ontwikkeling toe moet leiden. Wanneer noemen we het onderwijs goed, op grond van welk criterium? En wie bepaalt zo’n criterium? Leraren hebben soms het gevoel in een spagaat te zitten. Ze voelen de druk van alles wat er van ze verwacht wordt, de extern opgelegde normen waar ze aan moeten voldoen. Tegelijkertijd kunnen ze die normen slecht rijmen met de complexiteit waar ze in hun klas, met hun leerlingen, dagelijks voor staan. Goed onderwijs ontstaat als leraren niet alleen de juiste competenties hebben, maar ook als persoon leraar zijn. De kennis, vaardigheden en protocollen krijgen pas betekenis door de persoonlijke gekleurde afwegingen in de dagelijkse praktijk die leraren maken. Die afwegingen hebben vaak een morele dimensie. Een leraar zal zich hier bewust van moeten zijn en ook de persoonlijke, moreel geladen dimensie van het leraarsvak moeten kunnen ontwikkelen.
DOCUMENT
Het gebruik van ervaringskennis onder behandelaren in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) is een opkomend fenomeen. Een significant percentage van alle ggz-professionals heeft zélf te maken gehad met psychische ontregeling. Studies suggereren uiteenlopende percentages in de groep ggz-professionals, variërend van 45 procent tot zeventig procent, wat hoger is dan gemiddeld genomen in de beroepsbevolking. Velen voelen zich juist ook om deze reden aangetrokken tot het hulpverlenerschap, hoewel slechts een minderheid expliciet gebruikmaakt van deze kennis. In opleidingen en nascholingen werd oorspronkelijk ruim aandacht besteed aan de risico’s van zelfonthulling. Daarnaast blijkt uit onderzoek dat het klimaat tijdens leertherapie en intervisies niet altijd veilig genoeg is om persoonlijke ervaringen met ontwrichting bespreekbaar te maken. Als dit wel het geval is, dan ligt de nadruk op het inzichtelijk krijgen van de eigen problematiek zodanig dat deze niet interfereert met toekomstig cliëntcontact. Hiermee wordt vaak uitgegaan van een mogelijk negatieve invloed van ervaringskennis. Eenmaal werkzaam in de ggz is het eveneens niet vanzelfsprekend om er openlijk over te spreken met collega’s en is er regelmatig sprake van (zelf-)stigma. Er bestaan namelijk nog veel misvattingen over het gebruik van ervaringskennis en -deskundigheid, voornamelijk voortkomend uit de psychoanalyse, zoals het idee dat het schadelijk zou zijn voor cliënten. Ggz-professionals hebben de neiging zich te verschuilen achter hun professionele identiteit, met vaak weinig ruimte voor persoonlijke aspecten. Daarbij komt dat er een trend is om in toenemende mate de interventie boven de relatie te prevaleren. Terwijl het belang van ervaringskennis in behandelingen internationaal en ook in Nederland steeds meer wordt erkend, raken psychotherapeuten op achterstand. Beroepsorganisaties als het Royal Australian and New Zealand College of Psychiatrists en de British Psychological Society benadrukken juist dat persoonlijke ervaringen een essentiële rol kunnen spelen bij het verminderen van stigma. In Nederland heeft de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie onlangs kenbaar gemaakt dit als een positieve ontwikkeling te zien. In Nederland is tevens een kwaliteitsstandaard en zorgstandaard voor het gebruik van ervaringsdeskundigheid en worden ervaringsdeskundigen steeds meer gewaardeerd vanwege hun unieke bijdragen. Terwijl dus steeds meer ex-cliënten worden opgeleid om hun ervaringen met psychische problemen en herstel in te zetten om anderen te helpen, wordt het psychologen nog steeds afgeleerd om open te zijn over hun persoonlijke verleden. Zodoende startte in 2019 een promotieonderzoek naar het gebruik van ervaringsdeskundigheid onder ggz-professionals. Gedurende ruim vier jaar werd kwalitatief en participatief onderzoek uitgevoerd bij vier zorgorganisaties. Naast een literatuurstudie werd er ook praktijkgericht samengewerkt met cliënten, ervaringsdeskundigen, professionals, bestuurders en managers. Een belangrijke vraag hierin was: ‘Wat levert professionele ervaringskennis binnen een therapeutische setting op en hoe kan dit door ggz-professionals worden ingezet?’
DOCUMENT
Dit handboek richt zich vooral op zelfmanagement-vaardigheden. Dat houdt in: het ontwikkelen van een effectieve en positieve manier van omgaan met onze gezondheid. We behandelen alledaagse en veelvoorkomende onderwerpen zoals drinken, voeding, sport en bewegen, geloof in de toekomst, veerkrachtigheid, sociale participatie en het voorkomen van eenzaamheid. Naast beknopte achtergrondinformatie biedt dit handboek ook verschillende oefeningen die je kunt gebruiken om je persoonlijke gezondheidstoestand te beoordelen, veranderen of te verbeteren. Als je leidinggevende bent of een groep ouderen leidt dan kun je dit handboek gebruiken om meer te leren over groepsbegeleiding.
DOCUMENT