Deze voorlichtingspublicatie is een herziening van de in 1991 verschenen publicatie VM 83 en is tot stand gekomen door samenwerking van de Vereniging FME-CWM, M2i (Materials Innovation Institute v/h het Netherlands Institute for Metals Research (NIMR)), het Nederlands Instituut voor Lastechniek en het Aluminium Centrum. De publicatie volgt in hoofdlijnen de vroegere indeling, maar is wat de inhoud betreft aangepast aan de meest recente ontwikkelingen op het gebied van aluminium en lasprocessen. Bij de hoofdstukindeling is rekening gehouden met het gebruik ervan op verschillende plaatsen binnen het bedrijf. De eerste vijf hoofdstukken zijn speciaal bedoeld om te gebruiken in de tekenkamer en bij de werkvoorbewerking, terwijl de hoofdstukken zes tot en met elf meer zijn bedoeld voor de uitvoering en niet alleen voor diegenen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van laswerk, maar ook voor de lassers zelf. Er is daarom meer informatie over de lasprocessen zelf gegeven en er is getracht in deze publicatie zoveel informatie hierover te geven, dat het raadplegen van andere bronnen beperkt kan blijven. Dat betekent niet dat alle benodigde kennis over dit onderwerp in deze publicatie is opgenomen. Deze publicatie is tevens bedoeld om in het onderwijs te worden gebruikt, aangezien vergelijkbare leerstof voor het reguliere onderwijs in Nederland niet voorhanden is.
Multidisciplinaire richtlijnen zijn niet meer weg te denken uit de gezondheidszorg. Richtlijnen ondersteunen evidence-based werken, waarbij de beste beschikbare wetenschappelijke literatuur wordt gecombineerd met de expertise van de professional en de expertise en voorkeuren van patiënten. Richtlijnen staan boven in de piramide van evidence (nog boven systematische reviews), maar dit gaat alleen op als het een richtlijn van goede kwaliteit betreft. Om de methodologische kwaliteit van een richtlijn te controleren, wordt de internationale standaard AGREE-II gebruikt. Dit gevalideerde instrument beoordeelt de kwaliteit van een richtlijn met 23 items in zes domeinen. Werken volgens richtlijnen is een middel om goede patiëntenzorg te kunnen leveren. De verpleegkundige en verpleegkundig specialist moeten echter aandacht hebben voor de kwaliteit van de richtlijn om de kwaliteit van de aanbevelingen op waarde te kunnen schatten.
LINK
Voor u ligt de voorlichtingspublicatie "Onder poeder lassen". Dit blad is een update van het NIL-voorlichtingsblad "Onder poeder lassen" dat in 1988 is opgesteld als onderdeel van het gelijknamige onderzoeksproject dat uitgevoerd is onder supervisie van het Nederlands Instituut voor Lastechniek. Daar er in de periode tussen verschijning van de eerste uitgave en nu een aantal belangrijke ontwikkelingen op het gebied van het onder poeder lassen is geweest, was een aanpassing aan de huidige stand der techniek noodzakelijk. De Nederlandse overheid heeft geld ter beschikking gesteld om een aantal verouderde voorlichtingspublicaties aan te passen aan de stand der techniek; de FME heeft de coördinatie daarvan op zich genomen. Voor de aanpassing van deze publicatie heeft zij het NIL de opdracht gegeven. De oude voorlichtingspublicatie vormt de basis van deze update, zodat verwijzingen naar geraadpleegde literatuur aanvullend aan de oude publicatie zijn.
Niet specifieke nekpijn (NSNP) vormt een groot probleem binnen de volwassen westerse bevolking. Deze aandoening is complex, invaliderend en kent een heterogene presentatie, waardoor NSNP moeilijk te behandelen is. Een brede beoordeling van de (complexe) klacht waarbij medische en psychosociale prognostische factoren een centrale rol spelen is essentieel om te kunnen beoordelen welke zorg het meest passend is. Dit verhoogd de doelmatigheid van zorg en verminderd de kans op onnodige zorg. Meer inzicht in heterogene patiëntengroepen door het bepalen van verschillende fenotypen kan nuttig zijn bij het ontwikkelen van gerichte interventies om het behandelresultaat te verbeteren. Psychologische en sociale factoren spelen een belangrijke rol bij het in standhouden van de ervaren pijn. De nieuwste wetenschappelijke inzichten en praktijkrichtlijnen adviseren dan ook met nadruk een biopsychosociale benadering bij patiënten met NSNP. Hoewel fysiotherapeuten hierin geschoold worden, ervaren zij nog wel regelmatig ongemak en uitdagingen bij het integreren van psychologische en sociale factoren in de diagnostiek en behandeling van deze patiëntengroep. Daarom rijst de vraag uit het werkveld: Hoe kunnen fysiotherapeuten in de eerstelijn beter in staat gesteld worden om bij mensen met nekpijn de complexiteit van de klachten in te schatten en behandelingen op maat aan te bieden en waar nodig samen te werken met een gespecialiseerde fysiotherapeut? Of is een andere discipline in de eerstelijnszorg noodzakelijk om multidisciplinair mee samen te werken? Om deze vraag te beantwoorden hebben wij een breed consortium samengesteld uit eerdere en nieuwe (MKB) partners. Het doel van dit onderzoek is om fysiotherapeuten handvatten te bieden voor het op maat (gepersonaliseerd) behandelen van patiënten met NSNP. Het onderzoek bestaat uit drie delen; (1)het fenotyperen op het gebied van psychosociale factoren in patiënten met (sub)acute NSNP, (2)het maken van een screeningstool om de fenotypen te identificeren en (3)het evalueren van een passende behandeling bij de verschillende fenotypen.
De zorg voor de 1.6 miljoen mensen met chronische musculoskeletale pijn in Nederland kan en moet beter. Hoewel fysio- en oefentherapeuten een belangrijke rol hebben in het herstel van mensen met chronische musculoskeletale pijn is de biomedische aanpak die veelal wordt gekozen niet in lijn met de nieuwste wetenschappelijke inzichten en praktijkrichtlijnen. Veel eerstelijns zorgverleners voelen zich op dit moment incompetent bij het integreren van biopsychosociale factoren in diagnostiek en behandeling bij deze patiëntengroep. Daarom is de vraag uit de beroepspraktijk: Hoe kunnen fysio- en oefentherapeuten in de eerste lijn beter in staat worden gesteld om mensen te herkennen die beperkt zijn door chronische pijn, een inschatting te maken van de complexiteit van de klachten, en te behandelen vanuit een biopsychosociale visie? Het project is opgedeeld in drie fasen. Al eerste zullen bestaande eerstelijns biopsychosociale Beweegzorg interventies in kaart worden gebracht met behulp een scoping review. Het doel hiervan is om kennishiaten te identificeren, maar ook om een set van kennis en vaardigheden op te stellen die essentieel is voor een effectieve behandeling. De tweede fase zal bestaan uit het ontwikkelen van een compleet scholingsprogramma, inclusief ondersteunende materialen zoals richtlijnen, vragenlijsten, oefeningen en intervisie-structuren. Dit totaalpakket stelt fysiotherapeuten in staat om een state-of-the-art biopsychosociale interventie vorm te geven die aansluit op de specifieke hulpvraag en de persoonlijke context patiënten. In de derde fase zal deze aanpak worden getest in een feasibility studie, met als doel om inzicht te krijgen in de haalbaarheid van het scholingsprogramma en de biopsychosociaal georiënteerde interventies. Met behulp van dit project zal er een beweging worden gemaakt in de richting van eerstelijns Beweegzorg op maat, die inhoudelijk aansluit op de tweede- en derdelijns behandelprincipes. Daarnaast is het de ambitie van dit consortium om de inzichten uit dit project breed te verspreiden over aankomende en huidige zorgprofessionals.
In Nederland groeit het aantal mensen met artrose naar 2,28 miljoen in 2040. Het is dan de meest voorkomende chronische aandoening. Artrose treft meestal de heup of knie. Vanwege langdurige of terugkerende pijn-en stijfheidsklachten en beperkingen in functioneren bezoekt jaarlijks de helft een fysiotherapeut. Het evidence-based fysiotherapeutisch begeleidingstraject bestaat uit gerichte oefentherapie op maat en educatie. In de praktijk blijken het onvoldoende duurzaam toepassen van oefeningen en een inactieve leefstijl (gezond beweeggedrag) behandeleffecten te beperken. Om het begeleidingstraject te optimaliseren vraagt dit van fysiotherapeuten coachingsvaardigheden, maatwerk en aandacht voor het integreren van beweegadviezen in de eigen leefomgeving – oftewel: zelfmanagementondersteuning. Voor fysiotherapeuten in de eerstelijnszorg is deze coachende rol echter nog relatief nieuw. Ook de nieuwe KNGF-praktijkrichtlijn Artrose heup-knie biedt fysiotherapeuten weinig handvatten. Verder is onduidelijk welke zelfmanagementondersteunende competenties hierbij nodig zijn.