Introduction: The notion of autonomy in Self-Determination Theory is at the core of intrinsically motivated learning, and fulfilment of the need for autonomy is essential for thriving at school. Therefore teacher-provided autonomy support has grown into a key concern in educational research. In the present study into primary school music education, the notion of creative autonomy support is introduced. Research into autonomy support is typically focused on verbal interaction. However, from an enactive perspective, teachers’ gesturing, bodily movement, facial expression, and musical action form an integral part of the socially situated interaction in music lessons, inherently involving autonomy support. In the present study, a distinction is made between creative verbal autonomy support and creative musical and non-verbal autonomy support.Methods: Applying a process-based time-serial methodology, rooted in a Complex Dynamic Systems and Enactive perspective, the effects of an intervention with Video Feedback Coaching for teachers were investigated. Video data of 105 music lessons of 18 teachers (intervention and control condition) from six primary schools was gathered, to examine teachers’ creative autonomy support at both the individual and group level.Results: The findings show that teachers in the intervention condition, compared to the control group, achieved a meaningful increase in their ability to offer creative autonomy support verbally. Teachers also showed development for the non-verbal and musical aspects of offering creative autonomy support. However, particularly for offering higher-level creative autonomy support in the non-verbal and musical mode, significant results were found for less than half of the intervention teachers.Discussion: These results underline the importance of embracing and studying the bodily dimension as an integral part of teacher autonomy support, aimed at emergence of students’ musical creativity, in primary school music education and in teacher training. We explain how these results might be relevant for autonomy enhancing musical activities in vulnerable groups.
LINK
Veel eerstejaarsstudenten in het hoger onderwijs hebben moeite met schrijfvaardigheid in het Nederlands. Ze vinden het lastig om gestructureerde, lezergerichte teksten te schrijven in de meer abstracte en vakspecifieke taal van het hoger onderwijs. Deze moeilijkheden zijn problematisch omdat schrijven cruciaal is voor onderwijs en toetsing in de tertiaire context en ook in maatschappelijke zin een belangrijke rol vervult. In de laatste decennia hebben de schrijfproblemen van eerstejaarsstudenten veel aandacht gekregen. De aanpak die veel hogeronderwijsinstellingen hanteren is het aanbieden van vormgerichte, algemene schrijfcursussen in of naast het curriculum. Deze aanpak is ontoereikend gebleken. De ontwikkeling van schrijfvaardigheid vereist immers een vakspecifiek proces waarbij alle studenten en docenten betrokken zijn. Geïntegreerde aanpakken, waarbij het leren van vakinhoud en schrijfvaardigheid gecombineerd wordt, worden daarom verkozen boven de eerdergenoemde geïsoleerde aanpak.Genredidactiek als een vorm van geïntegreerd schrijfonderwijs lijkt in dat opzicht veelbelovend om de schrijfvaardigheid van studenten te bevorderen. De kern van genredidactiek is het expliciteren van hoe taal wordt gebruikt om specifieke communicatieve doelen te bereiken in verschillende contexten. Gegeven een gebrek aan onderzoek op dit terrein, gaat het huidige onderzoeksproject na hoe genredidactiek in het hoger onderwijs vormgegeven en ingezet kan worden. De hoofdvraag was:Hoe kan vakspecifieke genredidactiek in het hbo worden vormgegeven en ingezet met het oog op het bevorderen van de schrijfvaardigheid van eerstejaarsstudenten in vakspecifieke genres?Om deze vraag te beantwoorden, werden er drie deelvragen geformuleerd die de drie fases van ontwerpgericht onderwijsonderzoek reflecteren: a) voorbereiding en ontwerp, b) uitvoering, en c) evaluatie:a) Hoe kan vakspecifieke genredidactiek worden voorbereid en ontworpen?b) Hoe kan vakspecifieke genredidactiek worden ingezet?c) Welk effect heeft vakspecifieke genredidactiek op de schrijfvaardigheid van eerstejaarsstudenten in vakspecifieke genres?Context, theoretisch kader en onderzoeksaanpakHet onderzoek is gesitueerd tegen de achtergrond van taalbeleid Nederlands in het hoger onderwijs. De ontwikkeling en implementatie van breed taalbeleid wordt eerst geschetst in algemene zin en vervolgens in de onderzoekscontext van de Hospitality Business School (HBS) van Saxion in hoofdstuk 1. Vervolgens geeft hoofdstuk 2 inzicht in het theoretisch kader omtrent genredidactiek in dit onderzoek. Eerst wordt ingegaan op de eisen aan schrijfvaardigheid in het hoger onderwijs alsook op de huidige schrijfonderwijspraktijk. Vervolgens wordt gefocust op geïntegreerde aanpakken van schrijfonderwijs, die gestoeld zijn op content-based language instruction. De geïntegreerde aanpak van genredidactiek die centraal staat in dit onderzoek wordt gedetailleerd beschreven. Hierbij wordt eerst ingegaan op de historie. Ook worden de onderliggende functionele taaltheorie, socioculturele leertheorie en het bijbehorende concept van scaffolding beschreven. Scaffolding is een specifiek soort tijdelijke, responsieve hulp van een expert aan een leerder, die gericht is op het ontwikkelen van zelfstandigheid. Verder wordt de onderwijsleercyclus geïntroduceerd als een instructiekader binnen genredidactiek. Deze cyclus bestaat uit vier fases waarin een bepaald teksttype (genre) geïntroduceerd, gemodelleerd, samen geoefend en uiteindelijk individueel geschreven wordt door studenten. Hoofdstuk 2 sluit af met een overzicht van de voor- en nadelen van genredidactiek.De gekozen onderzoeksaanpak van ontwerpgericht onderwijsonderzoek wordt in hoofdstuk 3 besproken. Deze onderzoeksaanpak is aangewezen als een nieuwe onderwijsmethode tegelijkertijd wordt ontworpen
MULTIFILE
Background and aimsThe aim of this study was to gain insight in the effect of a preschool-based intervention for Early Childhood Education and Care (ECEC) teachers on promoting healthy eating and physical activity in toddlers.MethodsIn a cluster randomized controlled trial, 37 preschools of child care organization Impuls in Amsterdam Nieuw-West, the Netherlands, were randomly allocated to an intervention or control group. In total, 115 female ECEC teachers (mean age 42 ± 9 years) participated. The intervention for ECEC teachers consisted of two existing Dutch programs: ‘A Healthy Start’ and ‘PLAYgrounds’. The practices and knowledge of ECEC teachers concerning healthy eating and physical activity and the level of confidence in promoting healthy eating and physical activity in toddlers was assessed at baseline and 9 months of follow-up. To examine the effect of the intervention linear mixed models were used.ResultsPreliminary analyses of the practices indicated that Activity-related-Teaching/Autonomy-Support was increased in the intervention group (mean difference: 0.181), but not in the control group (mean difference: -0.048; p-value group*time: 0.025). Food-related-Pressure-to-Eat was decreased in the intervention group (mean difference: -0.580), but not in the control group (mean difference: -0.158; p-value group*time: 0.014). No effect of the intervention was found on knowledge (p-value group*time: 0.24) and the level of confidence (p-value group*time: 0.98) of ECEC teachers. ConclusionsThe preschool-based intervention seems to increase Activity-related-Teaching/Autonomy-Support and to decrease Food-related-Pressure-to-Eat. No effects were seen on knowledge and level of confidence of ECEC teachers in promoting healthy eating and physical activity in toddlers.
MULTIFILE