The promotor was Prof. Erik Jan Hultink and copromotors Dr Ellis van den Hende en Dr R. van der Lugt. The title of this dissertation is Armchair travelling the innovation journey. ‘Armchair travelling’ is an expression for travelling to another place, in the comfort of one’s own place. ‘The innovation journey’ is the metaphor Van de Ven and colleagues (1999) have used for travelling the uncharted river of innovation, the highly unpredictable and uncontrollable process of innovation. This research study began with a brief remark from an innovation project leader who sighed after a long and rough journey: ‘had I known this ahead of time…’. From wondering ‘what could he have known ahead of time?’ the immediate question arose: how do such innovation journeys develop? How do other innovation project leaders lead the innovation journey? And could I find examples of studies about these experiences from an innovation project leader’s perspective that could have helped the sighing innovation project leader to have known at least some of the challenges ahead of time? This dissertation is the result of that quest, as we do know relatively little how this process of the innovation project leader unfolds over time. The aim of this study is to increase our understanding of how innovation project leaders lead their innovation journeys over time, and to capture those experiences that could be a source for others to learn from and to be better prepared. This research project takes a process approach. Such an approach is different from a variance study. Process thinking takes into account how and why things – people, organizations, strategies, environments – change, act and evolve over time, expressed by Andrew Pettigrew (1992, p.10) as catching “reality in flight”.
MULTIFILE
In 1960 Kevin Lynch analysed the ‘city-image’ in The Image of the City; seven years later American artist Robert Smithson surveyed the suburb of Passaic in ‘A Tour of the Monuments of Passaic, New Jersey’. Both approaches use narrativity as an instrument to connect urban space with the lived experience of its users. Where Kevin Lynch analyzes the visual perception and mental representation (‘imageability’) of the postwar American metropolis, Robert Smithson explores the temporality of its peripheral terrain vague. Where Kevin Lynch frames his inquiry within then-current conventions of perception and cognition, Robert Smithson rejects these conventions precisely because they do no justice to his experience of the suburb and offer him no method to analyze or describe it. In his analysis, there is no coherent map of the territory, no mental representation to consult. How does Smithson’s practice relate to the paradigm of ‘imageability’? What is being narrated, and how does narrativity operate? By juxtaposing the two approaches this text reflects on some ideas and issues that surround a narrative analysis of urban landscape.
Om te kunnen functioneren in de huidige kennismaatschappij worden kritische en onderzoekende vaardigheden belangrijk geacht voor toekomstige professionals (De Boer, 2017). Hogescholen spelen een belangrijke rol in het opleiden van deze professionals en hebben mede daarom de wettelijke taak gekregen om onderzoek te doen en dit te integreren in het onderwijs (Griffioen & De Jong, 2015). Hoe dragen docenten, onderzoekers, onderzoek- en onderwijsmanagers in de dagelijkse praktijk bij aan het samenbrengen van onderzoek en onderwijs? Om deze vraag te beantwoorden werden N=61 interviews afgenomen met deze actoren binnen drie Nederlandse hogescholen. De resultaten laten zien dat de gedragsintenties die de respondenten bespreken verdeeld kunnen worden in drie categorieën: integratie van onderzoek in onderwijs; integratie van onderwijs in onderzoek; en het samenkomen van onderzoek en onderwijs. In de drie categorieën kan zowel ‘direct gedrag’ als ‘ondersteunend gedrag’ onderscheiden worden. Opvallend is dat de focus binnen de gedragsintenties ligt op het integreren van iets van onderzoek in het onderwijs, en in mindere mate van iets van onderwijs in het onderzoek. De implicaties van de resultaten en de opzet van het vervolgonderzoek worden bediscussieerd met het publiek tijdens het congres.
Ruim een miljoen Nederlanders heeft moeite met getallen. Dit kan een grote hindernis zijn in het dagelijks leven. Samen met drie andere landen ontwerpen we een Europees Referentiekader Gecijferdheid en nascholingsmodules voor docenten in het volwassenenonderwijs.Doel Het doel van het project is het aanpakken van laaggecijferdheid. Mensen die moeite hebben met getallen komen allerlei obstakels tegen. Hoe bieden we betekenisvol onderwijs aan zodat mensen beter kunnen meedoen in deze maatschappij? Het Europees Referentiekader Gecijferdheid is een hulpmiddel om de gecijferdheid van individuen te verhogen. Het gaat in op inhoud, vaardigheden, houding en affectieve en psychologische aspecten.Dit referentiekader is bedoeld voor docenten, aanbieders van cursussen over gecijferdheid, beleidsmaker en politici. Naast het Europees kader ontwikkelen we nascholingscursussen voor docenten die cursussen rekenen en gecijferdheid geven in het volwassenenonderwijs. Deze cursussen zullen gratis online beschikbaar zijn. Resultaten Dit project loopt. Na afronding vind je hier een samenvatting van de resultaten. Looptijd 01 december 2018 - 31 juli 2021 Aanpak Het referentiekader en de nascholingsmodules komen tot stand door literatuuronderzoek, een Europese survey en een pilot in minimaal vier verschillende landen.
Dit project bevindt zich op het snijvlak van innovatie en duurzaamheid, met de focus op het stimuleren van hergebruik van drinkcontainers in de sportsector. Door de ontwikkeling van een geavanceerde schoonmaakmachine die speciaal ontworpen is voor bidons en herbruikbare containers, streeft het naar een drastische vermindering van wegwerpplastic. Het onderzoek belicht niet alleen de technische efficiëntie en gebruiksvriendelijkheid van de machine, maar duikt ook diep in de psychologische en gedragsmatige aspecten die van invloed zijn op het gebruik van herbruikbare containers. Het project benadrukt de urgentie van duurzame alternatieven in de sportwereld, waar de consumptie van wegwerpplastich schrikbarend hoog is. Faik Durmus, de drijvende kracht achter dit initiatief, plant bij positieve respons een multidisciplinair team op te bouwen om het concept op te schalen. De samenwerking met potentiële partners zoals de provincie Overijssel en Nederlandse sportclubs, ondersteund door het Saxion Centrum voor Ondernemerschap, is cruciaal voor het realiseren van de beoogde impact. Dit project illustreert hoe gerichte innovatie kan leiden tot significante gedragsverandering en een duurzame sportcultuur.
Sociale en psychologische factoren spelen een belangrijke rol bij chronische pijn en de beperkingen die patiënten daardoor in hun dagelijkse leven ervaren. Dit onderzoek helpt behandelaars en patiënten om het gesprek hierover aan te gaan.Doel Naast fysieke factoren spelen ook sociale en psychologische aspecten een belangrijke rol bij chronische pijn. Om beter te leren omgaan met pijn is het belangrijk dat patiënten inzicht krijgen in die aspecten. Behandelaars merken alleen dat het praten hierover gevoelig ligt en niet altijd goed lukt. Dit onderzoek moet meer inzicht geven in de gevoeligheden rond het bespreken van sociale en psychologische factoren van pijn. Daardoor kunnen behandelaars beter met deze gevoeligheden omgaan in hun gesprekken met patiënten. Resultaten Door dit onderzoek krijgen we inzicht in gevoeligheden in gesprekken tussen patiënten met chronische pijn en hun behandelaars. Op basis van deze inzichten helpen we behandelaars te reflecteren op hun eigen gesprekken met patiënten. Zo kunnen zij ideeën ontwikkelen over hoe zij bepaalde onderwerpen beter bespreekbaar kunnen maken. Relevantie voor de beroepspraktijk Chronische pijn beïnvloedt de kwaliteit van leven, het dagelijks functioneren en de stemming van patiënten en leidt tot ziekteverzuim. 18 procent van de Nederlanders wordt er door getroffen. Recente kennis over instandhouding van pijngerelateerde beperkingen hebben geleid tot een nieuwe focus van pijnrevalidatie. Deze is er op gericht patiënten te stimuleren aan de slag te gaan met de sociale en psychologische aspecten van hun klachten en anders met de pijn te leren omgaan. Dit vraagt van de behandelaar een andere benaderingswijze van de patiënt. De beroepsgroep geeft aan dat (para)medici onvoldoende over de gespreksvaardigheden beschikken die nodig zijn om de patiënt te ondersteunen bij het verkennen van de sociale en psychologische aspecten van zijn pijn. Het onderzoek helpt behandelaars deze gespreksvaardigheden beter te ontwikkelen. Relevantie voor het onderwijs De opbrengsten van het onderzoek zijn relevant voor verschillende opleidingen binnen het Instituut voor Bewegingsstudies, zoals Fysiotherapie en Oefentherapie Cesar. Ook zijn inzichten uit het onderzoek relevant voor de opleiding Communicatie, bij vakken waar aandacht is voor de kracht en werking van gesprekken in verschillende contexten, waaronder de zorg. Looptijd 04 september 2017 - 04 september 2021 Aanpak Voor dit onderzoek worden gesprekken tussen patiënten met chronische pijn en hun behandelaars op microniveau bestudeerd. Hiervoor zijn bij verschillende chronische pijnrevalidatieprogramma's in Nederland audio-opnamen gemaakt van gesprekken. Deze worden geanalyseerd volgens een discursief psychologisch onderzoeksperspectief.