InleidingVoor duursporters is een goede balans van belasting en herstel van groot belang voor hun prestaties. Hierbij gaat het niet alleen om fysieke belasting en herstel, zoals training en rust, maar ook om psychosociale belasting en herstel. Omdat er nog weinig bekend is over het psychosociale deel is het doel van deze studie om uit te zoeken hoe deze relatie tussen veranderingen in psychosociale belasting, herstel en prestatie-indicatoren bij duursporters eruit ziet. MethodeTwee jaar lang zijn psychosociale belasting, herstel en prestatie-indicatoren onderzocht van 115 duursporters. De sporters hebben in die periode dagelijks een trainingslogboek bijgehouden. Wekelijks tot 3-wekelijks hebben zij een belasting en herstelvragenlijst ingevuld (RESTQ-sport) en elke 6 tot 7 weken hebben zij een submaximale prestatietest gedaan. Gedurende deze periode is er bij de hardlopers een negatieve levensgebeurtenis (NLG) voorgekomen. De analyses van deze gegevens zijn tweeledig. Eerst is met behulp van multilevel-analyses uitgezocht wat de relatie is tussen psychosociale belasting, herstel en prestatie-indicatoren. Daarna is met ANOVA’s en T-tests uitgezocht wat de invloed is van een NLG op psychosociale belasting, herstel en prestatie-indicatoren. ResultatenDe analyses lieten zien dat een verbetering in psychosociale belasting en herstel bijdraagt aan een verbetering in prestatie-indicatoren. Bovendien bleek dat een NLG een negatieve invloed heeft op psychosociale belasting en herstel in de week van de gebeurtenis en 1 week daarna. Daarnaast blijkt dat de loopeconomie (prestatie-indicator) van hardlopers 3 weken na een NLG is verminderd.ConclusiesVeranderingen in psychosociale belasting en herstel zijn gerelateerd aan veranderingen in prestatie-indicatoren van duursporters. Daarbij verstoort een NLG de mate van psychosociale belasting en herstel en heeft het ook invloed op prestatie-indicatoren. Make it countCoaches kunnen psychosociale belasting en herstel monitoren om inzicht te krijgen in belastbaarheid van sporters. Hierdoor kunnen trainingsprogramma’s op het individu aangepast worden om uiteindelijk prestaties te verbeteren.
MULTIFILE
Interview door Margaret Chotkowski en Jeanette van der Does, onderzoekers bij de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De Inspectie SZW is momenteel bezig met een verkenning naar de problematiek van psychosociale arbeidsbelasting (PSA) bij werkende mantelzorgers en de rol van werkgevers. Wat (kunnen) zij doen aan de preventie van de problemen door PSA bij deze groep werknemers? Bij PSA gaat het om werkdruk en ongewenste omgangsvormen zoals (seksuele)intimidatie, pesten en discriminatie, zowel door de collega’s en leidinggevende als door bijvoorbeeld klanten.Het lectoraag Gezondheid en Bewegen voert binnen het Topfit project onderzoek uit naar werkende mantelzorgers.
MULTIFILE
Sociaal en emotioneel leren is het proces waarin jonge mensen de vaardigheden verwerven die ze nodig hebben om deel te nemen en een positieve bijdrage te leveren aan de contexten waarin ze leven en leren (Zins & Elias, 2007). Dit leren wordt geassocieerd met hun toekomstige (psychosociale) gezondheid en succes in het onderwijs en op de arbeidsmarkt. Scholen over hele wereld implementeren Sociaal Emotionele Leer (SEL) programma’s voor adolescenten. Die programma’s richten zich op het versterken van de sociaal-emotionele vaardigheden van jongeren om hun psychosociale gezondheid en succes op school en op hun werk te bevorderen. De kennis over de evaluatie en implementatie van dergelijke programma’s van groepen leerlingen die verschillen in individuele en omgevingskenmerken is echter beperkt. Kenmerken zoals leervermogen en familieachtergrond bepalen de sociaal-emotionele vaardigheden die jonge mensen ontwikkelen. De onderzoeken in dit proefschrift hebben tot doel om bij te dragen aan kennis over de evaluatie en implementatie van SEL-programma’s voor leerlingen in het voortgezet onderwijs met diverse achtergrond kenmerken. De studies dragen in het bijzonder bij aan de kennis over het Nederlandse Skills4Life (S4L) programma. De onderzoeken richten zich op leerlingen in het voortgezet middelbaar beroepsonderwijs (VMBO) en specifiek op de leerlingen in de zogenaamde basis richting (vmbo-b) en het praktijkonderwijs (PrO). Leerlingen in deze laatste richtingen leren tegelijkertijd op school en tijdens stages in sectoren zoals horeca, detailhandel en techniek. Zij hebben aanvullende onderwijsbehoeften vanwege hun intellectuele- en taal- en rekencapaciteiten, emotieregulatie en gedrag. Veel van deze leerlingen groeien op in gezinnen met lage inkomens en/of met een migratieachtergrond en wonen in zogenoemde achterstandswijken. Als gevolg daarvan bevinden zij zich in gemarginaliseerde posities. Doel en bevindingen De onderzoeken in dit proefschrift hebben tot doel om bij te dragen aan inzicht in: 1. De effecten van universele SEL-programma’s op de individuele sociaal-emotionele vaardigheden en psychosociale gezondheidsresultaten van adolescenten; 2. De onderlinge relaties tussen sociaal-emotionele vaardigheden en tussen die vaardigheden en de psychosociale gezondheidsresultaten van leerlingen in vmbo-b en PrO; 3. De effecten van het Nederlandse S4L-programma op de sociaal-emotionele vaardigheden en psychosociale gezondheidsuitkomsten van leerlingen in gemarginaliseerde posities; 4. De perspectieven van vmbo-b en PrO leerlingen op de sociaal-emotionele vaardigheden die zij nodig hebben voor het onderhouden van positieve relaties met klasgenoten; 5. De perspectieven op SEL en het versterken van sociaal-emotionele vaardigheden op school van ouders van leerlingen in het PrO. Om bij te dragen aan de beoogde inzichten zijn zes studies uitgevoerd, een review- en meta-analysestudie, drie kwantitatieve en twee kwalitatieve studies. Daarbij is een sequentiële benadering gevolgd. De bevindingen van de review studie (hoofdstuk 2) en de evaluatiestudie van het oorspronkelijke S4L programma (hoofdstuk 3) hebben het ontwerp en de analyses bepaald van de andere twee kwantitatieve studies (hoofdstukken 4 en 5) gericht op leerlingen in het vmbo-b en PrO. De bevindingen van deze laatste studies waren aanleiding voor het ontwerp en de analyses van de twee kwalitatieve studies (hoofdstukken 5 en 6). In de meeste studies in dit proefschrift zijn de competenties uit het raamwerk van de Collaborative Academy for Social Emotional Learning (CASEL-raamwerk) als referentiekader gebruikt om soicaal-emotionele vaardigheden te identificeren. De vijf competenties in dit raamwerk zijn 1. Zelfbewustzijn (dat omvat vaardigheden zoals zelfwaardering en zelfeffectiviteit); 2. Sociaal bewustzijn (dat omvat vaardigheden zoals empathie en perspectief nemen); 3. Zelfmanagement (dat omvat vaardigheden zoals zelfregulering en het stellen van doelen); 4. Relatievaardigheden (dat omvat vaardigheden zoals samenwerken en het oplossen van sociale problemen); 5. Verantwoorde besluitvorming (dat omvat vaardigheden zoals het overwegen van de gevolgen van en het nemen van verantwoordelijkheid voor acties). Het CASEL-raamwerk wordt wereldwijd gebruikt in SEL-programma’s. Hoofdstuk 2 beschrijft de review en meta-analyse van veertig evaluatiestudies van tweeëndertig universele SEL-schoolprogramma’s voor adolescenten van 11-18 jaar. Deze programma’s hebben een significante positieve invloed op de individuele sociaal-emotionele vaardigheden en psychosociale gezondheidsuitkomsten van leerlingen. Het onderzoek laat zien dat de evaluatiestudies van SEL-programma’s effecten meten op een selectie van de individuele sociaal-emotionele vaardigheden die een programma beoogt te versterken. Sommige studies meten helemaal geen effecten op deze vaardigheden. Daarnaast rapporteerden de onderzoeken nauwelijks verschillen in effecten gerelateerd aan de achtergrond kenmerken van leerlingen. De gerandomiseerde studie met een controlegroep in hoofdstuk 3 betreft de evaluatie van het originele Nederlandse S4L-programma voor leerlingen (n = 1394) in verschillende vormen van het reguliere middelbare onderwijs, namelijk voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), hoger algemeen vormend onderwijs (havo) en voortgezet middelbaar beroepsonderwijs (vmbo). Het onderzoek laat gemengde resultaten zien. Er zijn significante positieve effecten gevonden op alcoholgebruik en pesten, en nadelige effecten op digitaal en seksueel pesten en roken. Vergeleken met leerlingen op het vwo en de havo verbeterden vmbo-leerlingen meer op het gebied van pesten en suïcidale gedachten. Dit onderzoek maakte geen onderscheid tussen leerlingen met verschillende familieachtergronden en leerwegen in het vmbo, zoals de theoretische-, kader- en basis- leerwegen. Praktijkschool leerlingen vielen veelal uit in deze studie. De pre-test gegevens van vmbo-b en PrO leerlingen zijn gebruikt in de cross-sectionele studie in hoofdstuk 4. Deze studie identificeerde significante (middelgrote tot grote) correlaties tussen de verschillende sociaal-emotionele vaardigheden. Daarnaast werden kleinere maar significante correlaties gevonden tussen deze vaardigheden en psychosociale gezondheidsuitkomsten, te weten emotionele- en gedragsproblemen en pro-sociaal gedrag. Analyses lieten zien dat de vaardigheid zelfmanagement een mediërende rol vervult in de relatie tussen de vaardigheid zelfbewustzijn en emotionele- en gedragsproblemen. De vaardigheid sociaal bewustzijn is geïdentificeerd als een mediator tussen pro-sociaal gedrag en de vaardigheden zelfbewustzijn, relatievaardigheden en verantwoordelijke besluitvorming. Zelfmanagement en sociaal bewustzijn lijken belangrijke vaardigheden om te versterken om de psychosociale gezondheid van leerlingen in vmbo-b en PrO te bevorderen. Hoofdstuk 5 rapporteert over de bevindingen van een quasi-experimentele studie (n = 739) van het aangepaste S4L-programma. Dit programma is aangepast aan de leercapaciteiten en de taalvaardigheid van leerlingen in vmbo-b en PrO. Omdat deze leerlingen gelijktijdig op school en tijdens stages in de praktijk leren, is aan dit S4L- programma een module voor sociaal-emotionele vaardigheden die relevant zijn voor de werkpraktijk toegevoegd. In deze studie laten multiple regressieanalyses geen effecten zien op de totale leerlingenpopulatie. In een subgroep leerlingen met een migratieachtergrond die tegelijkertijd het S4L-programma en stage volgden, zijn in het onderzoek significante negatieve effecten op twee sociaal-emotionele vaardigheden gevonden, te weten op sociaal bewustzijn en relatievaardigheden. Op basis van deze bevindingen is verondersteld dat de familieachtergrond en de stagecontext relevant zijn om rekening mee te houden bij het versterken van sociaal-emotionele vaardigheden van deze adolescenten. Om de verschillen in effecten van het aangepaste S4L programma te begrijpen en inzicht te krijgen in de sociaal-emotionele vaardigheden die noodzakelijk zijn om te versterken voor leerlingen in vmbo-b en PrO zijn twee kwalitatieve studies uitgevoerd. Die studies richtten zich op de perspectieven op SEL, belangrijke sociaal-emotionele vaardigheden en het versterken daarvan op school van leerlingen zelf en ouders. Hoofdstuk 6 schetst de perspectieven van 22 leerlingen op hun sociaal-emotionele vaardigheden en behoeften om die te versterken. De meeste van hen hadden een migratieachtergrond en volgenden PrO. In kleine focusgroep interviews vertelden deze leerlingen te ervaren over voldoende sociaal-emotionele vaardigheden te beschikken om hun dagelijkse schoolleven in goede banen te leiden. Ze gaven echter aan een gebrek aan steun van leraren en klasgenoten te ervaren bij het gebruik van die vaardigheden in specifieke situaties op school. Leerlingen ervaarden dat oplossingen voor zulke problemen buiten hun macht lagen. Zij associeerden die problemen met zelfmanagement, sociaal bewustzijn en relatievaardigheden. Zij gebruikten hun eigen taal en interpretaties voor deze vaardigheden. Hoofdstuk 7 beschrijft de perspectieven van ouders op SEL en de sociaal-emotionele vaardigheden die zij cruciaal achtten voor adolescenten om te verwerven. Voor deze studie zijn 32 ouders met kinderen in het PrO geïnterviewd. Bijna de helft van de ouders had een migratieachtergrond, de anderen waren Nederlands. Zij verschilden in opleidingsniveau. De ouders erkenden dat de vaardigheden die in SEL-programma’s worden aangeleerd, relevant zijn om te leren voor hun kinderen. Het taalgebruik en de interpretatie van de vaardigheden die ouders gebruikten verschillen van de vaardigheden die S4L- en andere SEL-programma’s beogen te versterken. Uit het taalgebruik, de interpretaties en de onderliggende waarden, doelen en overtuigingen over de opvoeding en ontwikkeling kwam een conceptueel model van vier onderling verbonden sociaal-emotionele vaardigheden naar voren die ouders van belang achtten om te leren voor adolescenten. Die vaardigheden zijn: respectvol gedrag, samenwerkingsvaardigheden, zelfkennis en zelfredzaamheid. Hoewel zij zichzelf in de eerste plaats verantwoordelijk achtten voor het aanleren van sociaal-emotionele vaardigheden, waren de meeste ouders van mening dat scholen een taak hebben om met name die vaardigheden te versterken die thuis moeilijk aan te leren zijn. Dat waren in hun ogen samenwerkingsvaardigheden, die van belang zijn voor het toekomstige werk van hun kinderen. Ze benadrukten ook de noodzaak van samenwerking tussen ouders en scholen op het gebied van SEL. Hoofdstuk 8 bespreekt de belangrijkste bevindingen van de studies in dit proefschrift en de bijdragen aan de kennis over de evaluatie en implementatie van SEL-programma’s. Deze bevindingen duiden erop dat er behoefte is aan evaluatiestudies van zulke programma’s die uitkomsten op verschillende sociaal-emotionele vaardigheden en psychosociale gezondheid meten. Daarnaast is het van belang om de effecten op die uitkomstmaten te onderscheiden van leerlingen met verschillende achtergrondkenmerken, zoals hun familieachtergrond en onderwijsvorm, maar ook hun sekse en leeftijd. Het meten van effecten op sociaal-emotionele vaardigheids- en psychosociale gezondheidsuitkomsten vereist passende kwantitatieve en kwalitatieve benaderingen. Van belang is om daarbij instrumenten te gebruiken die meerdere perspectieven op die vaardigheden in kaart te brengen, zoals die van leerlingen zelf, hun ouders en docenten. Zulke meervoudige perspectieven zijn nodig om inzicht te krijgen in de vaardigheden die leerlingen met verschillende achtergronden hebben en nodig hebben. Dat vereist mogelijk ook aanpassingen van het taalgebruik van (bestaande) instrumenten. Bovendien wordt aangenomen dat kenmerken die van invloed zijn op de ontwikkeling van vaardigheden, zoals sekse en familieachtergrond, ook onderling interacteren. Om de effecten van SEL-programma’s op sociaal-emotionele vaardigheden van diverse leerlingen te begrijpen en te versterken is het analyseren van dergelijke interacties noodzakelijk. Het evalueren van deze effecten bij leerlingen met verschillende achtergrondkenmerken is ook van belang voor de implementatie van SEL-programma’s en het afstemmen daarvan op de behoeften van specifieke groepen, zoals leerlingen in vmbo-b en PrO. De bevindingen van de studies in dit proefschrift laten zien dat de vaardigheden die adolescente leerlingen thuis nodig hebben en de vaardigheden die in S4L en andere SEL-programma worden aangeleerd kunnen verschillen. De studies dragen bij aan empirisch bewijs voor de noodzaak om vmbo-b en PrO leerlingen en hun ouders te betrekken bij de implementatie van het S4L-programma. Dat is van belang om inzicht te krijgen in hun taalgebruik en interpretaties van sociaal-emotionele vaardigheden en tot overeenstemming te komen over de vaardigheden die relevant zijn om op school te versterken. Omdat de vaardigheden die leerlingen thuis, op school en op de werkplek nodig hebben kunnen variëren, is het contextualiseren van de vaardigheden waarop S4L en andere SEL-programma’s zich richten van cruciaal belang om hen en hun ouders te betrekken. Aanbevelingen voor de praktijk Het betrekken van ouders en leerlingen met verschillende achtergrondkenmerken vereist een zo genoemde transformatieve, en op krachten gebaseerde, benadering van SEL. Zo’n benadering is gevoelig voor het gezamenlijk verkennen, afstemmen op en ondersteunen van de vaardigheden die leerlingen hebben en nodig hebben in de contexten waarin zij leven en leren, thuis, op school en op de werkplek. De noodzaak om schoolprogramma’s die sociaal-emotionele vaardigheden aanleren te transformeren, is gebaseerd op de idealen van sociale rechtvaardigheid. Die transformatie is nodig om gelijke kansen te bieden aan leerlingen in gemarginaliseerde posities om de vaardigheden te verwerven die zij nodig hebben. De bevindingen uit de studies in dit proefschrift laten zien dat bepaalde sociaal emotionele vaardigheden de relatie tussen andere vaardigheden en de psychosociale gezondheidsuitkomsten van leerlingen mediëren. Daarom is het mogelijk niet noodzakelijk om SEL-programma’s voor adolescenten te richten op vaardigheden in alle competenties van CASEL’s raamwerk, om hun psychosociale gezondheid en/of succes op school en op de arbeidsmarkt te bevorderen. Daarom wordt een modulaire benadering van het S4L-programma aanbevolen. In zo’n benadering bestaat S4L uit vijf modules die zich focussen op vaardigheden in één van de competenties in CASEL’s raamwerk. Dat biedt mogelijkheden voor het flexibel aanpassen aan behoeften aan vaardigheden van leerlingen die kunnen variëren afhankelijk van hun achtergrondkenmerken. Een dergelijke aanpak ondersteunt ook de mogelijkheid om bij de implementatie van S4L aan te sluiten bij die vaardigheden die volgens leerlingen, ouders en leraren als eerste van belang zijn om aan te leren. Het toepassen van een transformatieve benadering om leerlingen en ouders met verschillende achtergronden te betrekken, vereist training van docenten en materialen om hen te ondersteunen bij de implementatie van S4L. Docenten in het voortgezet onderwijs worden tijdens hun opleiding nauwelijks voorbereid op het betrekken van diverse leerlingen en hun ouders bij SEL. Daarom is ook aanvullende training nodig gericht op interculturele communicatie en het samenwerken met ouders. Aanbevelingen voor onderzoek Toekomstig onderzoek naar transformatieve en modulaire benaderingen voor SEL-programma’s is van belang om bij te dragen aan kennis over deze benaderingen en voor het informeren van training en ondersteuning van docenten bij de implementatie daarvan. Daarnaast is meer onderzoek nodig met betrekking tot de wijze waarop adolescente leerlingen en hun ouders met verschillende achtergrondkenmerken succesvol kunnen worden betrokken bij de implementatie van programma’s afgestemd op hun behoeften. Onderzoek naar de toepasbaarheid van het ouderlijke model van sociaal-emotionele vaardigheden dat in dit proefschrift is gepresenteerd is noodzakelijk. Het testen van het model met verschillende groepen ouders en mogelijk ook adolescente leerlingen is van belang om het model te verfijnen. Het verkennen van hun taalgebruik voor en interpretaties van sociaal-emotionele vaardigheden vragen daarbij specifieke aandacht. We adviseren toekomstige evaluatiestudies van SEL- programma om zich te richten op het meten van effecten op verschillende sociaal-emotionele vaardigheden van diverse subgroepen leerlingen. Dergelijke studies moeten ook aandacht besteden aan de effecten van interacties tussen verschillende achtergrondkenmerken op sociaal-emotionele vaardigheids- en psychosociale gezondheidsuitkomsten.
DOCUMENT
Het project ‘App4Support – doorontwikkeling en validering’ ondersteunt vrijwillige jeugdtrainers om sportuitval te voorkomen bij kinderen met milde psychosociale problemen. Hoewel sporten belangrijk is voor hun fysieke en mentale gezondheid, haken juist deze kwetsbare kinderen vaak vroeg¬tijdig af op de sportclub. Dit project wil daar verandering in brengen door de app ‘App4Support’ die we recentelijk vanuit Hogeschool Winderheim tezamen met het bedrijfsleven, sportclubs en professionals hebben ontworpen, verder te ontwikkelen en te valideren. De app ‘App4Support’ is ontworpen om vrijwillige jeugdtrainers te ondersteunen in het pedagogisch verantwoord omgaan met moeilijk-te-verstaan gedrag van kinderen op de sportclub. De app biedt inzicht in gedragingen van kinderen en de aanleidingen hiervoor en geeft praktische tips voor vrijwillige jeugdtrainers, gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek en praktijkkennis. We werken in dit project aan een uitgebreidere en gevalideerde versie van de recentelijk ontworpen app. Een belangrijk aandachtspunt daarbij is het toevoegen van een digitaal samenwerkings¬platform waarop jeugdtrainers en sportprofessionals kennis en ervaringen kunnen uitwisselen. Om een beeld te krijgen van de bruikbaarheid – oftewel ter validering – van deze volgende versie van de app creëren we een living lab-setting tijdens één van de vele sportfestivals die jaarlijks in ons land plaatsvinden. Onder de bezoekers van het sportfestival zal zich ongetwijfeld een aanzienlijk aantal vrijwillige jeugdtrainers bevinden. We nodigen deze jeugd¬trainers op het sportfestival uit om de app, inclusief het digitale samenwerkingsplatform, ter plekke te verkennen in een interactieve setting, met een focus op de gebruiksvriendelijkheid, relevantie en compleetheid van de app. Het doel van deze testcase is om waardevolle input te verzamelen voor de doorontwikkeling en validering van de app ‘App4Support’. Hierdoor zal de app zo goed mogelijk aansluiten bij de behoeftes van vrijwillige jeugdtrainers in de dagelijkse praktijk op sportclubs. Dat voorkomt sport¬uitval bij kwetsbare kinderen en draagt in die zin bij aan een inclusieve sportparticipatie.
Veel kinderen in de leeftijdsgroep van 8 tot 12 jaar haken af op de sportclub door slechte ervaringen met goedbedoelende, maar vaak onvoldoende deskundige jeugdtrainers en door de soms negatieve sfeer op en rond sportvelden. Dat geldt vooral voor kinderen die moeilijk-te-verstaan (‘lastig’) gedrag vertonen ten gevolge van milde psychosociale problemen. Het project beoogt een gedragsverandering bij jeugdtrainers te stimuleren en daarmee bij te dragen aan een veilig en inclusief klimaat voor kinderen op de sportclub. Getracht wordt om professionals zoals buurtsportcoaches en clubkadercoaches, te voorzien van een gebruiksvriendelijke digitale tool voor het begeleiden van jeugdtrainers. Daartoe wordt via een social design-benadering gefaseerd gewerkt aan de verdere ontwikkeling van de digitale tool App4Support, waarvan we recent in een eerder project een Proof of Concept (PoC)-versie tot stand hebben gebracht. De verdere ontwikkeling van App4Support vindt plaats binnen drie werkpakketten: 1. Participatie en co-creatie – Sportprofessionals, jeugdtrainers en ouders ontwerpen gezamenlijk gedragsinterventies voor jeugdtrainers die aansluiten bij de realiteit op de sportclub; 2. Gedrag en empowerment – Via interactieve workshops beoordelen sportprofessionals, jeugdtrainers en ouders gezamenlijk op basis van praktijkervaringen in hoeverre de ontworpen gedragsinterventies daadwerkelijk positief gedrag stimuleren en negatieve interacties ombuigen; 3. Waardecreatie en opschaling – Gunstig beoordeelde gedragsinterventies worden geïntegreerd in de digitale tool App4Support, met bijzondere aandacht voor de gebruiksvriendelijkheid van de app, de prioritering van adviezen en de toevoeging van gamification-elementen. Dit éénjarige project wordt uitgevoerd door Hogeschool Windesheim in samenwerking met Feeton als bedrijf uit de creatieve industrie, met In Opbouw, Intraverte en Sportservice Zwolle als organisaties uit de sector sport en gezondheid, en met enkele sportverenigingen. Vanuit een social design-benadering worden pedagogische inzichten, innovatieve methodes, gebruikerswensen en digitale technologie gecombineerd ter stimulering van positieve sportervaringen voor kinderen met milde psychosociale problemen.
Door de aardbevingsproblematiek in Groningen ondervinden veel inwoners van het gebied psychosociale problemen (zie Dückers et al., 2023 voor het meest recente overzicht). Het governance systeem voor versterking en schadeherstel speelt hier een grote rol in. Bewoners die meervoudige schade aan de woning hebben en lang in procedures rond schadeherstel en versterking zijn verwikkeld, hebben een aanmerkelijk slechtere algehele en mentale gezondheid en ervaren meer stressgerelateerde gezondheidsklachten. Ook ervaart deze groep meer gevoelens van onveiligheid en heeft minder vertrouwen in de overheid.Ook kinderen en jongeren ervaren psychosociale klachten door de aardbevingsproblematiek. Onderzoek wijst uit dat een deel zich angstig en onveilig voelt door de aardbevingen (Zijlstra et al., 2022). Ook maken kinderen en jongeren zich zorgen om mensen in hun omgeving en hebben ze last van de bouwwerkzaamheden rond de versterkingsopgave. Door verhuizingen lijdt de verbondenheid die zij voelen met hun slaapkamer, huis of buurt er ook onder. Bovendien, maakt stress die ouders ervaren kinderen angstiger en kan stress ook tot gevolg hebben dat ouders minder aandacht hebben voor hun kinderen. Tot slot is het vertrouwen van jongeren in de overheid laag en voelen zij zich tweederangs burgers (Zijlstra et al., 2022).Een rapport van de Ombudsman wijst uit dat 1 op de 5 Groningse jongeren het leven een onvoldoende geeft, tegenover 13% landelijk (Kinderombudsman, 2022). Het ervaren van sociaalemotionele problematiek en trauma in de kinderjaren – de jaren waarin zij een veilige basis moeten hebben om zich goed te kunnen ontwikkelen - kan grote gevolgen hebben voor de rest van het leven van deze kinderen en jongeren (zie bijv. Golombok, 2000). Dit kan eventueel bovenop reeds bestaande (intergenerationele) armoede en werkloosheid komen of een chronische ziekte bij een van de gezinsleden. Deze problemen zijn gemiddeld meer aan de orde in de provincie Groningen dan ten opzichte van het Nederlandse gemiddelde (Visser). Ook zijn er in Groningen meer jongeren met een ernstige lichamelijke ziekte of beperking (GGD, 2020).Er zijn verschillen in hoe kinderen en jongeren omgaan met de emotionele problemen die zij ervaren. Sommige jongeren accepteren dat de gevolgen van de aardbevingsproblematiek nou eenmaal bij het leven hoorden en spreken over hun gevoelens met hun ouders (Zijlstra et al., 2022). In andere gezinnen wordt er juist bewust niet over de aardbevingsproblematiek gesproken om zo stress te beperken. Verder blijkt dat jongeren onderling weinig met elkaar praten over de problematiek. Dit wordt ook niet aangemoedigd op school, waar meer oog is voor de technische aspecten van de versterkingsopgave. Toch hebben jongeren wel behoefte om, naast de technische kant, ook te praten over de emotionele kant met familie, vrienden en op school (Zijlstra et al., 2022).Om gedupeerde bewoners te ondersteunen zijn er verschillende initiatieven in het leven geroepen. Voor psychische ondersteuning zijn er bijvoorbeeld aardbevingscoaches vanuit WIJ Groningen, en de organisaties Geestelijke Verzorgers Aardbevingsgebied en Platform Kerk en Aardbeving. Stut en Steun (gezamenlijk initiatief van de Groninger Bodem Beweging en het Groninger Gasberaad) biedt praktische ondersteuning bij het omgaan met instanties en de Commissie Bijzondere Situaties zorgt voor doorbraken in moeilijke dossiers. Het Nationaal Programma Groningen is opgericht om de regio een nieuwe impuls te geven. De GGD en Aardbevingsacademie bieden een breed scala aan trainingen voor professionals. Daarnaast is er een smartengeldregeling in het leven geroepen. Deze valt net als fysieke schade onder de verantwoordelijkheid van het IMG. Volwassenen kunnen al aanspraak maken op een immateriële schadevergoeding. Vanaf eind maart 2023 kunnen ook kinderen en jongeren (0-18 jaar) aanspraak maken hierop. Echter, deze immateriële schadevergoeding is naar verwachting onvoldoende om kinderen en jongeren te ondersteunen bij de problematiek die zij ervaren en kan daarnaast mogelijk ongewenste effecten teweeg brengen op groepsniveau.Dit heeft te maken met dat tot dusver gevoerd beleid ongelijkheid in de hand heeft gewerkt en sociale relaties binnen dorpen onder druk heeft gezet (Onafhankelijke Raadsman, 2016, 2017; Postmes et al., 2017b, 2018; Stroebe et al., 2018b). Bij schadeopnames traden er bijvoorbeeld verschillen op tussen beoordelaars met uiteenlopende vergoedingen tot gevolg. In de versterkingsopgave waren technische modellen, met over tijd veranderende normering, het uitgangspunt. Dit had tot gevolg dat binnen dorpen en straten verschillende niveaus van versterking werden toegepast. Jaloezie en conflicten komen steeds vaker voor (Duckers et al., 2023), mede door de langdurige aard van deze crisis (Pot et al., 2021). De immateriële schadevergoeding onder kinderen en jongeren kan mogelijk eenzelfde uitwerking hebben wanneer er verschillen zijn in de hoogte van de vergoeding binnen buurten, klassen, sportverenigingen of andere leefwerelden waar jongeren deel van uitmaken. Ondanks dat de regeling het leed tracht te verzachten, kan deze dus tegelijkertijd mogelijk een risico vormen voor de psychische gezondheid van kinderen en jongeren als de sociale cohesie wordt aangetast. Dit terwijl goede sociale relaties juist kunnen bijdragen aan het voorkomen van psychische stress op persoonlijk niveau (Postmes et al., 2016, 2017a; Stroebe et al., 2019d), zo ook bij jongeren (Zijlstra et al., 2022). Jongeren ervaren bijvoorbeeld sociale cohesie wanneer er gezamenlijk wordt gesproken over oplossingen in hun buurt of wijk of wanneer zij deelnemen aan protesten.Naast de uitrol van de immateriële schaderegeling voor kinderen, heeft Staatssecretaris Vijlbrief (Mijnbouw) op 23 november 2022 aangekondigd extra maatregelen te nemen bovenop alle bestaande programma’s om Groningse kinderen en jongeren te ondersteunen (Rijksoverheid, 2022). Zo is geopperd om de medewerkers van de kindertelefoon te trainen in dit onderwerp, aangepast informatiemateriaal te ontwikkelen over versterking en schade (IMG), en meer onderzoek te doen naar de situatie van kinderen en jongeren (RUG).In deze context heeft het IMG een tweeledige vraag bij ons neergelegd. Het eerste deel is gericht op de dienstverlening door IMG n.a.v. de uitvoering van de Immateriële schaderegeling voor kinderen (IMK) en op individuele immateriële hulpverlening. IMG geeft aan dat zij merken in hun dienstverlening dat aanvragers méér nodig kunnen hebben dan de schadevergoeding waarvoor zij bij IMG in aanmerking komen; sommige mensen hebben psychosociale hulp nodig. Niet iedereen die dat nodig heeft, lijkt de weg te kunnen vinden naar die hulp. Ook is de hulp misschien niet altijd passend voor het door mijnbouw/gaswinning veroorzaakte leed. IMG gaat hierover met aanvragers wel in gesprek, maar is zelf geen hulpverlenende instantie en verwijst waar passend door (naar bijv. huisarts, maatschappelijk werk of aardbevingscoaches). IMG geeft aan graag de menselijke kant meer aandacht te willen geven, in het bijzonder voor de nieuwe doelgroep kinderen/jongeren. IMG beoogt meer een ‘oog- en oorfunctie’ te vervullen voor psychosociale problematiek, deze beter te signaleren en mensen te helpen met een warme overdracht naar hulpinstanties, zodat bewoners de juist psychosociale hulp krijgen. Dit voornemen sluit goed aan bij de aanbeveling dat verschillende instanties meer samen moeten werken ten behoeve van de gedupeerde bewoners (Bovenhoff et al., 2021). Dit deel van de opdracht zou later uitgebreid kunnen worden naar volwassenen.Het tweede deel van de vraag van het IMG betreft een verkenning naar een bredere aanpak voor het herstel van mentaal welbevinden van minderjarigen en jongeren in het aardbevingsgebied, waarbij de nadruk ligt op maatregelen / aanbod van collectieve aard, zowel materieel als immaterieel. Het IMG wil een inventarisatie laten uitvoeren van de beschikbare kennis over behoeften van kinderen en jongeren in het aardbevingsgebied. Tevens zal een brede verkenning uitgevoerd worden naar het beschikbare en het mogelijke en gewenste aanbod om tegemoet te komen aan die behoeften.