De balans tussen de belastbaarheid van sporters en de belasting moeten zo goed mogelijk afgestemd zijn om optimale trainingseffecten te realizeren. Er wordt onderscheid gemaakt tussen externe en interne trainingsbelasting, wat duidt op de belasting die extern of intern door de sporter wordt ervaren. Het sturen en bewaken van de balans wordt bij professionele sporters doorgaans verzorgd door (para)medische professionals en/of sportwetenschappers. Doordat er tegenwoordig vele manieren van test- en meettechnologie zijn om o.a. interne en externe belasting te meten is er een grote hoeveelheid aan data beschikbaar in de praktijk, waarvan het verwerken en analyseren arbeidsintensief is. Daarom is er vanuit de praktijk de behoefte om deze data snel inzichtelijk te maken. Vanuit het project is daarom een belastingsmonitor ontwikkeld o.b.v. big data technologieën. Het doel van dit rapport is een praktijkvalidatie van de belastingmonitor. Hierbij wordt enerzijds gekeken naar de verzamelde data door de praktijkpartners en anderzijds wordt onderzocht of veranderingen in ratio's tussen interne:externe belasting een valide manier is om veranderingen in fysieke fitheid te meten?Data door de praktijkpartners zijn op diverse manieren en voor diverse variabelen verzameld. De variabelen zijn onder te delen in de kopjes: (I) individuele kenmerken, (II) externe belasting, (III) interne belasting, (IV) herstel en (V) psychosociale stress. Doordat de diverse sportclubs variabelen verzamelen die zij van belang achten is het niet mogelijk geweest om 1 database op te stellen welke alle variabelen bevat. Hierin zou immers duidelijk moeten zijn wat per variabelen de definitie is, welke per sportclub kan verschillen. Voor toekomstige projecten is het wenselijk om hier uniformiteit in aan te brengen voor aanvang van het project. Dit zal eenvoudiger zijn naarmate ruwe data beschikbaar is, omdat het onwaarschijnlijk is dat de sportclubs hun definities aanpassen. De gebruikte meetinstrumenten en -methodes zijn voor het overgrote deel overeenkomstig uit de wetenschappelijke literatuur en tevens overeenkomstig met de wetenschappelijke standaard. Kanttekening is dat er voor dit rapport geen zicht is op de daadwerkelijke uitvoering van de betreffende metingen.De vraag of de veranderingen in ratio's tussen interne:externe belasting een valide manier is om veranderingen in fysieke fitheid te meten is beantwoord door gebruik te maken van een dataset van 1 voetbalclub (van 3 teams) over 2 seizoenen. Er gekeken of veranderingen in ratio's opgesteld uit diverse maten voor interne belasting (ervaren mate van inspanning en load) en externe belasting (totaal gelopen afstand en totaal gelopen afstand op hoge snelheid) met diverse tijdsintervallen een relatie vertoonden met veranderingen in fysieke fitheid, gemeten met gestandaardiseerde submaximale inspanningstesten. Uit de resultaten bleek dat er geen relatie is gevonden tussen vooraf genoemde variabelen. Er blijken diverse obstakels te zijn waardoor de verandering in ratio’s mogelijk niet correleren met de verandering in interne belasting tijdens fysieke testen. De belastingsmonitor kan dus niet gebruikt worden om fysieke fitheid van sporters inzichtelijk te maken wanneer gekeken wordt naar de opgestelde ratio’s tussen interne en externe belasting. Fysieke testen blijven hiervoor nog steeds noodzakelijk, omdat deze het beste beeld geven van de huidige fysieke fitheid van de sporters. De belastingsmonitor is daarom, voor nu, alleen geschikt voor het afzonderlijk inzichtelijk maken van de diverse variabelen uit de dataset.
There is a central dilemma embedded in the relationship between teachers and researchers. Teachers know the story of the classroom well, but they are seldom asked to tell their stories, nor do they usually have the opportunity. Researchers, on the other hand, are skilled at telling certain things about classrooms, but they often miss the central stories that are there. This divergence can lead to different opinions on what teaching is about and what is important within it. To bridge this gap, we describe an approach which puts the teacher and the student at the centre. With respect to emotional and behavioural problems of students, we underline the notion of student-teacher compatibility, deriving from theories emphasizing the transactional/reciprocal nature of human behaviour. One of the aims of the Lectorship and Knowledge Network Behavioural Problems in School Practice, is to identify at-risk-teachers (i.e. those most vulnerable to the presence of behaviourally challenging students and parents) so that interventions, both in initial teacher training as well as in inservice training can be applied to help them develop adequate attitudes and coping-skills. In clinical supervision, peer coaching or reflective practice, these teachers can be helped to consider in what way student and parental problem behaviour contribute to their loss of satisfaction, their feelings of self doubt, perceived disruption of the teaching process, and their frustration working with parents.
Het recreatieve gebruik van lachgas heeft de laatste jaren een grote vlucht genomen. Hoewel incidenteel lachgasgebruik nauwelijks gezondheidsschade geeft, kan langdurig of excessief lachgasgebruik tot neurologische schade leiden. Het viel Amsterdamse zorgcentra en behandelaren op dat met name jonge Marokkaanse en Turkse Nederlanders in stadsdeel Amsterdam Nieuw-West zich meldden met neurologische symptomen, waaronder ernstige verlammingsverschijnselen na problematisch lachgasgebruik. Middels interviews met dertien jonge Marokkaans-Nederlandse gebruikers (19-28 jaar) worden de determinanten van hun problematisch lachgasgebruik belicht, inclusief de relatief lage medisch-psychische zorgvraag bij deze groep gebruikers. Van hen waren zeven jongeren (poly-)klinisch in behandeling voor hun problematische gebruik. De overige zes jongeren waren niet in behandeling, maar gebruikten wel ten minste elke week lachgas.Uit de interviews blijkt dat lachgas wordt gebruikt uit verveling en om psychosociale stress en negatieve gedachten te onderdrukken. Lachgas lijkt een panacee dat verlichting biedt. Andere motieven zijn depressie, discriminatie en conflicten met vrienden of ouders. Door de (taboe)cultuur rond middelengebruik, het wantrouwen, schaamte en machocultuur bij deze groep gebruikers bereikt de hulpverlening pas laat de Marokkaans-Nederlandse problematische lachgasgebruiker. De conclusie is dat het aanbeveling verdient om influencers in te zetten bij campagnes, gericht op de risico’s en behandeling van fors lachgasgebruik. Ook het ‘jongerenwerk’ kan een belangrijke rol spelen in het motiveren van sociaal geïsoleerde gebruikers om medisch-psychische hulp te zoeken.
Door de aardbevingsproblematiek in Groningen ondervinden veel inwoners van het gebied psychosociale problemen (zie Dückers et al., 2023 voor het meest recente overzicht). Het governance systeem voor versterking en schadeherstel speelt hier een grote rol in. Bewoners die meervoudige schade aan de woning hebben en lang in procedures rond schadeherstel en versterking zijn verwikkeld, hebben een aanmerkelijk slechtere algehele en mentale gezondheid en ervaren meer stressgerelateerde gezondheidsklachten. Ook ervaart deze groep meer gevoelens van onveiligheid en heeft minder vertrouwen in de overheid.Ook kinderen en jongeren ervaren psychosociale klachten door de aardbevingsproblematiek. Onderzoek wijst uit dat een deel zich angstig en onveilig voelt door de aardbevingen (Zijlstra et al., 2022). Ook maken kinderen en jongeren zich zorgen om mensen in hun omgeving en hebben ze last van de bouwwerkzaamheden rond de versterkingsopgave. Door verhuizingen lijdt de verbondenheid die zij voelen met hun slaapkamer, huis of buurt er ook onder. Bovendien, maakt stress die ouders ervaren kinderen angstiger en kan stress ook tot gevolg hebben dat ouders minder aandacht hebben voor hun kinderen. Tot slot is het vertrouwen van jongeren in de overheid laag en voelen zij zich tweederangs burgers (Zijlstra et al., 2022).Een rapport van de Ombudsman wijst uit dat 1 op de 5 Groningse jongeren het leven een onvoldoende geeft, tegenover 13% landelijk (Kinderombudsman, 2022). Het ervaren van sociaalemotionele problematiek en trauma in de kinderjaren – de jaren waarin zij een veilige basis moeten hebben om zich goed te kunnen ontwikkelen - kan grote gevolgen hebben voor de rest van het leven van deze kinderen en jongeren (zie bijv. Golombok, 2000). Dit kan eventueel bovenop reeds bestaande (intergenerationele) armoede en werkloosheid komen of een chronische ziekte bij een van de gezinsleden. Deze problemen zijn gemiddeld meer aan de orde in de provincie Groningen dan ten opzichte van het Nederlandse gemiddelde (Visser). Ook zijn er in Groningen meer jongeren met een ernstige lichamelijke ziekte of beperking (GGD, 2020).Er zijn verschillen in hoe kinderen en jongeren omgaan met de emotionele problemen die zij ervaren. Sommige jongeren accepteren dat de gevolgen van de aardbevingsproblematiek nou eenmaal bij het leven hoorden en spreken over hun gevoelens met hun ouders (Zijlstra et al., 2022). In andere gezinnen wordt er juist bewust niet over de aardbevingsproblematiek gesproken om zo stress te beperken. Verder blijkt dat jongeren onderling weinig met elkaar praten over de problematiek. Dit wordt ook niet aangemoedigd op school, waar meer oog is voor de technische aspecten van de versterkingsopgave. Toch hebben jongeren wel behoefte om, naast de technische kant, ook te praten over de emotionele kant met familie, vrienden en op school (Zijlstra et al., 2022).Om gedupeerde bewoners te ondersteunen zijn er verschillende initiatieven in het leven geroepen. Voor psychische ondersteuning zijn er bijvoorbeeld aardbevingscoaches vanuit WIJ Groningen, en de organisaties Geestelijke Verzorgers Aardbevingsgebied en Platform Kerk en Aardbeving. Stut en Steun (gezamenlijk initiatief van de Groninger Bodem Beweging en het Groninger Gasberaad) biedt praktische ondersteuning bij het omgaan met instanties en de Commissie Bijzondere Situaties zorgt voor doorbraken in moeilijke dossiers. Het Nationaal Programma Groningen is opgericht om de regio een nieuwe impuls te geven. De GGD en Aardbevingsacademie bieden een breed scala aan trainingen voor professionals. Daarnaast is er een smartengeldregeling in het leven geroepen. Deze valt net als fysieke schade onder de verantwoordelijkheid van het IMG. Volwassenen kunnen al aanspraak maken op een immateriële schadevergoeding. Vanaf eind maart 2023 kunnen ook kinderen en jongeren (0-18 jaar) aanspraak maken hierop. Echter, deze immateriële schadevergoeding is naar verwachting onvoldoende om kinderen en jongeren te ondersteunen bij de problematiek die zij ervaren en kan daarnaast mogelijk ongewenste effecten teweeg brengen op groepsniveau.Dit heeft te maken met dat tot dusver gevoerd beleid ongelijkheid in de hand heeft gewerkt en sociale relaties binnen dorpen onder druk heeft gezet (Onafhankelijke Raadsman, 2016, 2017; Postmes et al., 2017b, 2018; Stroebe et al., 2018b). Bij schadeopnames traden er bijvoorbeeld verschillen op tussen beoordelaars met uiteenlopende vergoedingen tot gevolg. In de versterkingsopgave waren technische modellen, met over tijd veranderende normering, het uitgangspunt. Dit had tot gevolg dat binnen dorpen en straten verschillende niveaus van versterking werden toegepast. Jaloezie en conflicten komen steeds vaker voor (Duckers et al., 2023), mede door de langdurige aard van deze crisis (Pot et al., 2021). De immateriële schadevergoeding onder kinderen en jongeren kan mogelijk eenzelfde uitwerking hebben wanneer er verschillen zijn in de hoogte van de vergoeding binnen buurten, klassen, sportverenigingen of andere leefwerelden waar jongeren deel van uitmaken. Ondanks dat de regeling het leed tracht te verzachten, kan deze dus tegelijkertijd mogelijk een risico vormen voor de psychische gezondheid van kinderen en jongeren als de sociale cohesie wordt aangetast. Dit terwijl goede sociale relaties juist kunnen bijdragen aan het voorkomen van psychische stress op persoonlijk niveau (Postmes et al., 2016, 2017a; Stroebe et al., 2019d), zo ook bij jongeren (Zijlstra et al., 2022). Jongeren ervaren bijvoorbeeld sociale cohesie wanneer er gezamenlijk wordt gesproken over oplossingen in hun buurt of wijk of wanneer zij deelnemen aan protesten.Naast de uitrol van de immateriële schaderegeling voor kinderen, heeft Staatssecretaris Vijlbrief (Mijnbouw) op 23 november 2022 aangekondigd extra maatregelen te nemen bovenop alle bestaande programma’s om Groningse kinderen en jongeren te ondersteunen (Rijksoverheid, 2022). Zo is geopperd om de medewerkers van de kindertelefoon te trainen in dit onderwerp, aangepast informatiemateriaal te ontwikkelen over versterking en schade (IMG), en meer onderzoek te doen naar de situatie van kinderen en jongeren (RUG).In deze context heeft het IMG een tweeledige vraag bij ons neergelegd. Het eerste deel is gericht op de dienstverlening door IMG n.a.v. de uitvoering van de Immateriële schaderegeling voor kinderen (IMK) en op individuele immateriële hulpverlening. IMG geeft aan dat zij merken in hun dienstverlening dat aanvragers méér nodig kunnen hebben dan de schadevergoeding waarvoor zij bij IMG in aanmerking komen; sommige mensen hebben psychosociale hulp nodig. Niet iedereen die dat nodig heeft, lijkt de weg te kunnen vinden naar die hulp. Ook is de hulp misschien niet altijd passend voor het door mijnbouw/gaswinning veroorzaakte leed. IMG gaat hierover met aanvragers wel in gesprek, maar is zelf geen hulpverlenende instantie en verwijst waar passend door (naar bijv. huisarts, maatschappelijk werk of aardbevingscoaches). IMG geeft aan graag de menselijke kant meer aandacht te willen geven, in het bijzonder voor de nieuwe doelgroep kinderen/jongeren. IMG beoogt meer een ‘oog- en oorfunctie’ te vervullen voor psychosociale problematiek, deze beter te signaleren en mensen te helpen met een warme overdracht naar hulpinstanties, zodat bewoners de juist psychosociale hulp krijgen. Dit voornemen sluit goed aan bij de aanbeveling dat verschillende instanties meer samen moeten werken ten behoeve van de gedupeerde bewoners (Bovenhoff et al., 2021). Dit deel van de opdracht zou later uitgebreid kunnen worden naar volwassenen.Het tweede deel van de vraag van het IMG betreft een verkenning naar een bredere aanpak voor het herstel van mentaal welbevinden van minderjarigen en jongeren in het aardbevingsgebied, waarbij de nadruk ligt op maatregelen / aanbod van collectieve aard, zowel materieel als immaterieel. Het IMG wil een inventarisatie laten uitvoeren van de beschikbare kennis over behoeften van kinderen en jongeren in het aardbevingsgebied. Tevens zal een brede verkenning uitgevoerd worden naar het beschikbare en het mogelijke en gewenste aanbod om tegemoet te komen aan die behoeften.
Aanleiding: De eerstelijnszorg wordt steeds vaker geconfronteerd met patiënten die niet één duidelijk te definiëren probleem hebben. Echter weten behandelaars niet goed waar ze voor dergelijke patiënten tijdens de behandeling de nadruk op moeten leggen. Tegelijkertijd wordt de druk om gepersonaliseerde zorg te bieden steeds groter, zowel vanuit de RVS als vanuit de steeds kritischer wordende patiënt. Kan dit anders? Probleemstelling: Hoe kunnen fysiotherapeut en patiënt samenwerken om effectief informatie te verzamelen mbt de biopsychosociale context, zodat binnen complexe vraagstukken samenhang en urgentie voor de behandeling geprioriteerd kunnen worden? Uitvoering: Wij beginnen dit project met 4 groepsinterviews over zelfonderzoek van 1 uur, welke zullen worden afgenomen door de hoofdonderzoeker. Aanwezig zijn de fysiotherapeut en 2 patiënten per groepsinterview (8 patiënten in totaal). 2 groepsinterviews vinden plaats met patiënten uit de zelfonderzoekende communities, 2 groepsinterviews vinden plaats met patiënten uit de fysiotherapiepraktijk. Daarna doen wij gebruikersonderzoek met 2 patiënten naar verschillende methoden van dataverzameling, zoals sensoren/wearables en vragenlijsten. Hieruit komt een analyse voort naar de bruikbaarheid van de data uit de diverse methoden. Op basis van deze resultaten organiseren wij een netwerkbijeenkomst waarin wij de resultaten zullen presenteren, hier discussie over faciliteren en de vraagarticulatie aan zullen scherpen voor een volgende onderzoeksaanvraag. Deliverables: • Conceptmodel voor methodiek om vóór de behandeling te bepalen welke biopsychosociale data belangrijk is en hoe deze verzameld moet worden, zodat de behandeling kan evolueren obv resultaten uit zelfonderzoek. Dit conceptmodel wordt opgesteld obv de resultaten uit de groepsinterviews, het gebruikersonderzoek, de bruikbaarheid van dataverzamelingsmethoden en de bruikbaarheid van de opgeleverde data. • Netwerkbijeenkomst: voor consortium en nieuwe geïnteresseerde partijen, presentatie resultaten en discussie • Vraagarticulatie voor een nieuwe onderzoeksaanvraag obv netwerkbijeenkomst en projectresultaten. Deelnemers: Fysiotherapie Lent, RadboudUMC, HAN, Stichting Mijn Data Onze Gezondheid
De laatste jaren wordt een toename gerapporteerd van psychische problemen bij studenten in het hoger onderwijs. Veel studenten met psychische problemen (o.a. depressie, angststoornis, ADHD) ervaren, ondanks de behandeling van deze psychische problemen, belemmeringen die kunnen leiden tot voortijdig schoolverlaten, waarmee het betreden van de arbeidsmarkt wordt bemoeilijkt. Belemmeringen omvatten zaken als stigma en discriminatie, voorkomen van en omgaan met stressgevoelige situaties, problemen met cognitieve functies als aandacht en concentratie, planning en geheugen en psychosociale problemen zoals samenwerken in een projectgroep, presenteren voor de groep en formele en informele contacten met docenten en medestudenten. Bij de ondersteuning van deze studenten is er echter nauwelijks of geen aandacht voor (het bevorderen) van de studentrol van studenten met psychische problemen: de meeste aandacht gaat uit naar de psychische problemen zelf. De begeleiding door onderwijsprofessionals (zoals decanen, studentpsychologen en studieloopbaanbegeleiders) blijkt dan ook onvoldoende te voorzien in de behoefte van deze groep studenten. Studenten geven aan ondersteuning van deze onderwijsprofessionals te waarderen, maar hebben naast deze formele ondersteuning ook behoefte aan contact met peers (leeftijds- en lotgenoten) met wie zij over studiegerelateerde belemmeringen kunnen praten. Om tegemoet te komen aan deze behoefte willen we in dit project het Peer2Peer Student Support (P2P-)programma ontwikkelen, uitvoeren en evalueren. Dit is een innovatief programma waarin ervaringsdeskundige studentcoaches studenten met psychische problemen ondersteunen bij het volhouden van hun opleiding. In het bijbehorende evaluatieonderzoek willen we onderzoeken of het P2P-programma een zinvolle aanvulling is op de ondersteuning die onderwijsprofessionals al bieden. Het P2P-programma is gebaseerd op een in de VS ontwikkeld academisch peer-coachingsprogramma voor studenten met psychische problemen: het Peer Academic Supports for Success (PASS)-programma.