In dit artikel worden drie modellen besproken waarbinnen het concept kritisch denken geplaatst kan worden. De modellen van Benner (intuitie) en Hammond en Eraut (rationele raamwerken)komen aan bod. Het biedt opleidingen een raamwerk om kritisch denken binnen de opleiding te positioneren. De modellen zijn complementair aan elkaar.
The dynamic inflow effect describes the unsteady aerodynamic response to fast changes in rotor loading due to the inertia of the wake. Fast changes in turbine loading due to pitch actuation or rotor speed transients lead to load overshoots. The phenomenon is suspected to be also relevant for gust situations; however, this was never shown, and thus the actual load response is also unknown. The paper’s objectives are to prove and explain the dynamic inflow effect due to gusts, and compare and subsequently improve a typical dynamic inflow engineering model to the measurements. An active grid is used to impress a 1.8m diameter model turbine with rotor uniform gusts of the wind tunnel flow. The influence attributed to the dynamic inflow effect is isolated from the comparison of two experimental cases. Firstly, dynamic measurements of loads and radially resolved axial velocities in the rotor plane during a gust situation are performed. Secondly, corresponding quantities are linearly interpolated for the gust wind speed from lookup tables with steady operational points. Furthermore,simulations with a typical blade element momentum code and a higher-fidelity free-vortex wake model are performed. Both the experiment and higher-fidelity model show a dynamic inflow effect due to gusts in the loads and axial velocities. An amplification of induced velocities causes reduced load amplitudes. Consequently, fatigue loading would be lower. This amplification originates from wake inertia. It is influenced by the coherent gust pushed through the rotor like a turbulent box. The wake is superimposed on that coherent gust box, and thus the inertia of the wake and consequently also the flow in the rotor plane is affected. Contemporary dynamic inflow models inherently assume a constant wind velocity. They filter the induced velocity and thus cannot predict the observed amplification of the induced velocity. The commonly used Øye engineering model predicts increased gust load amplitudes and thus higher fatigue loads. With an extra filter term on the quasi-steady wind velocity, the qualitative behaviour observed experimentally and numerically can be caught. In conclusion, these new experimental findings on dynamic inflow due to gusts and improvements to the Øye model enable improvements in wind turbine design by less conservative fatigue loads.
LINK
Noise is a common problem in hospitals, and it is known that social behavior can influence sound levels. The aim of this naturally-occurring field experiment was to assess the influence of a non-talking rule on the actual sound level and perception of patients in an outpatient infusion center. In a quasi-randomized trial two conditions were compared in real life. In the control condition, patients (n = 137) were allowed to talk to fellow patients and visitors during the treatment. In the intervention condition patients (n = 126) were requested not to talk to fellow patients and visitors during their treatment. This study measured the actual sound levels in dB(A) as well as patients’ preferences regarding sound and their perceptions of the physical environment, anxiety, and quality of health care. A linear-mixed-model showed a statistically significant, but rather small reduction of the non-talking rule on the actual sound level with an average of 1.1 dB(A). Half of the patients preferred a talking condition (57%), around one-third of the patients had no preference (36%), and 7% of the patients preferred a non-talking condition. Our results suggest that patients who preferred non-talking, perceived the environment more negatively compared to the majority of patients and perceived higher levels of anxiety. Results showed no significant effect of the experimental conditions on patient perceptions. In conclusion, a non-talking rule of conduct only minimally reduced the actual sound level and did not influence the perception of patients.
LINK
Binnen het RAAK-publiek project “Participatief Ontwerpen voor KinderOncologie”(POKO; looptijd 01-12-2014 t/m 30-11-2016) zijn op basis van participatieve ontwerpmethoden interventies ontwikkeld gericht op het eten van gezond eet- en beweeggedrag bij kinderkanker. Gezond eten en bewegen tijdens behandeling van kanker is belangrijk, omdat het de kwaliteit van leven en daarmee de overlevingskans verhoogt. Een van de meest kansrijke interventies binnen POKO is De Reis van 5: een piratenspel voor kinderen van vier tot tien jaar dat hen aan de hand van opdrachten spelenderwijs uitnodigt weer te genieten van eten (omdat door chemo smaak is veranderd, misselijkheid is opgetreden, etc). Binnen POKO is het spel in vier iteraties ontwikkeld samen met gebruikers en momenteel vindt een quasi-experimentele effectmeting plaats in twee Nederlandse ziekenhuizen. Wanneer de resultaten daarvan verzameld zijn, is het POKO-project afgelopen. De twee studenten die destijds de Reis van 5 hebben ontwikkeld, zijn sinds 1 december 2015 een start up begonnen omdat zij het spel graag naar de markt zouden brengen. Uit hun eerste marktonderzoek bleek dat de doelgroep waar het spel aanvankelijk op gericht is, namelijk chronisch en langdurig zieke kinderen, relatief klein is (ca. 800 kinderen per jaar). Om het bedrijf De Reis van 5 vof levensvatbaar te maken, wordt daarom subsidie aangevraagd voor een haalbaarheidsstudie naar het vermarkten van het spel naar een tweede markt, te weten alle kinderen in de leeftijd van vier tot en met tien jaar in Nederland (ruim 300.000 kinderen per jaar). In deze subsidieaanvraag wordt onderbouwd waarom deze haalbaarheidsstudie van belang is, het product veel potentie heeft en hoe deze studie gefaseerd is opgezet
Bewegingsarmoede en aanverwante (gezondheids-gerelateerde) aandoeningen vormen een grote uitdaging in de samenleving. Terwijl veel aandoeningen zich pas relatief laat manifesteren (tijdens volwassenheid), wordt de basis hiervoor gelegd tijdens de jonge kinderjaren. Precies in deze vroege levensfase wordt goed en voldoende bewegen nog als bijvangst beschouwd. Er is weinig specifieke aandacht en ruimte hiervoor binnen de voorschoolse periode en in de kleuterjaren in het basisonderwijs. Oftewel, een goede basis cq. actief fundament ontbreekt, waarmee oneerbiedig gesteld kan worden dat het ‘dweilen met de kraan open is’. Zowel professionals in de kinderopvang (<4 jaar) en in het (kleuter)onderwijs staan zeer welwillend tegenover het faciliteren van meer en beter bewegen voor kinderen, maar ervaren diverse barrières om dit ook goed te kunnen realiseren in de praktijk. Zo ervaren zij bijvoorbeeld handelingsverlegenheid, verschillen in systemen (o.a. wet- en regelgeving) tussen kinderopvang en basisonderwijs die transitie van ene naar andere setting bemoeilijken en een niet-stimulerende fysieke omgeving. De opkomst van Integrale Kindcentra (IKC), die zich richten op de levensfase 0-12 jaar, biedt hierin veel mogelijkheden voor verbetering. Dit projectvoorstel richt zich op het ontwikkelen van passende aanpak op IKC gericht op beweegstimulering en motorische ontwikkeling voor kinderen van 2-7 jaar met als doel beweeggedrag, motorische vaardigheden en sociaal-emotioneel welbevinden van kinderen te verbeteren. In dit longitudinale, quasi-experimenteel onderzoek wordt middels een ontwerpgerichte benadering een passende aanpak gerealiseerd waarin de bestaande barrières structureel worden geslecht. Het project vindt plaats in 3 regio’s in Nederland (Zuid-Limburg, Eindhoven, Amsterdam). In elke regio nemen 3 IKC deel als interventiegroep (totaal 9) en 9 IKC fungeren als controleconditie. Het project wordt vormgegeven vanuit de disciplines sport & bewegen, pedagogiek en gezondheidsbevordering en wordt ondersteund door diverse branche- en belangenorganisaties (zoals BMK, PPinK, BOinK, KVLO) en bestaande landelijke initiatieven (Gezonde School/Gezonde Kinderopvang).
Burgerschapsonderwijs wordt in een polariserende samenleving steeds belangrijker. Een uitdaging is het bespreken van maatschappelijk gepolariseerde vraagstukken, zoals zwarte piet, terrorisme en migratie, en daarmee bij te dragen aan de burgerschapsvorming van jongeren. Docenten zijn zoekende naar manieren om deze onderwerpen te behandelen. Met dit onderzoek willen we meer inzicht krijgen in de manieren waarop docenten vorm kunnen geven aan kritische dialogen over maatschappelijke gepolariseerde vraagstukken. Er wordt daarbij specifiek aandacht besteed aan het aanleren van basisvaardigheden en -houdingen voor dialoog. Een consortium van HvA, UvA, scholen van onder meer de Scholenpanels Burgerschap, de NVLM, VGN en Dialooggroep Burgerschap Amsterdam, gaat een interventie ontwikkelen gericht op het bespreken van deze onderwerpen voor alle maatschappijvakken in vmbo en havo/vwo. In het project wordt onderzocht wat de effecten zijn van de interventie op het burgerschap van leerlingen waarbij docenten hebben deelgenomen aan een professionaliseringstraject. In fase 1 van het project wordt, uitgaande van de kaders van de wetenschappelijke literatuur, samen met expertdocenten een prototype van de interventie bestaande uit handelingsprotocollen (gericht op basisvaardigheden en -houdingen voor dialoog), lessenseries (gericht op het voeren van kritische dialogen over maatschappelijk gepolariseerde vraagstukken) en een professionaliseringstraject ontwikkeld. In fase 2 worden interventie en professionaliseringstraject uitgeprobeerd, geëvalueerd en bijgesteld. In fase 3 wordt de effectiviteit van de ontwikkelde interventie onderzocht onder een grote groep docenten en leerlingen in een quasi-experimenteel design met een voormeting, nameting, retentiemeting en controlegroep. Het onderzoek levert kennis op over hoe docenten maatschappelijke gepolariseerde vraagstukken effectief kunnen inzetten om de burgerschapsvorming van leerlingen te bevorderen. Daarbij levert het project evidence-based handelingsprotocollen, lessenseries en een professionaliseringstraject op voor docenten van de maatschappijvakken in het voortgezet onderwijs. De lesmaterialen zijn zo vormgegeven dat ze toepasbaar zijn bij uiteenlopende maatschappelijk gepolariseerde vraagstukken die docenten in hun lessen aan de orde willen stellen.