De reflectietool is gebaseerd op het model van Ethisch Actorschap dat in het gelijknamige boekje (Keinemans, De Jonge, Kloppenburg, 2014) wordt toegelicht. Met ethisch actorschap wordt bedoeld dat de professional voortdurend bepaalt wat goed werk is. Daarbij neemt ze in ogenschouw wat daarvoor nodig is van de omgeving; wat zij als professional zelf in huis moet hebben en wie ze moet zijn. De reflectietool bevat vragen en opdrachten die professionals handvatten kan bieden om dit ethisch actorschap te realiseren.
DOCUMENT
Een jongerennetwerk is een plek waar jongeren sociale contacten kunnen opdoen en onderlinge steun krijgen. Ook zorgt commissie- en bestuurswerk voor een groei van hun persoonlijke, professionele vaardigheden. Tijdens de eindconferentie deelde lectoraat Diversiteitsvraagstukken inzichten over hoe de deelname van jongeren aan een netwerk of community bij kan dragen aan het realiseren van hun toekomst. Ze leerden hoe deelname aan een jongerennetwerk bijdraagt aan een positief zelfbeeld, een positieve identiteit en het versterken van ambities. Hierdoor krijgen zij de kracht om vol zelfvertrouwen een plek te vinden binnen de onderwijs- of arbeidsomgeving. We hopen met de vragen in de reflectietool inspiratie te geven aan identiteitsnetwerken om verder te verkennen wat hun missie, visie en activiteiten kunnen zijn. Hoe wil de vereniging zich profileren voor nieuwe leden en naar de onderwijsinstellingen, gemeente, of bedrijven? Hoe zit het met de sfeer? En wat wil je organiseren, met welk doel? Deze vragen kunnen bijvoorbeeld gespreksonderwerpen zijn voor een heidag van het bestuur, of een workshop met leden.
DOCUMENT
Onder bejegening verstaan we: de wijze waarop het contact en de relatie met de cliënt wordt vormgegeven los van de gehanteerde methodieken of specifieke problematiek van de cliënt. Een goede bejegening is essentieel voor de kwaliteit en effectiviteit van de geboden begeleiding van jongeren. Deze tool kan gebruikt worden voor gerichte reflectie op de bejegening van jongeren in direct contact. Voor nadere toelichting zie het document 'Bejegening jongeren 16-23 jaar door jeugdprofessionals - Theorie en Praktijk'
DOCUMENT
Inclusief User Experience (UX)-ontwerpen is het creëren van digitale diensten die toegankelijk zijn voor zoveel mogelijk mensen, ongeacht hun fysieke of mentale beperkingen, gezondheidsproblemen, leeftijd, achtergrond of gebruikscontext. Niet alleen is er de afgelopen jaren steeds meer aandacht voor digitale inclusie en toegankelijkheid, er komen ook nieuwe wetten die de digitale inclusie en toegankelijkheid verplicht stellen. Toch zijn digitale inclusie en toegankelijkheid vaak slechts een bijzaak in het ontwerpproces. Meestal wordt een digitale dienst in eerste instantie ontworpen en ontwikkeld voor een gemiddelde gebruiker en pas daarna uitgebreid met toegankelijkheidsfuncties voor andere gebruikersgroepen. Er zijn veel normen, richtlijnen en methoden voor toegankelijk en inclusief ontwerpen, maar vereisen vaak tijdrovend gebruikers- en contextonderzoek, specialistische kennis en veranderingen in de ontwerpprocesorganisatie. UX-ontwerpbureaus en UX-ontwerpopleidingen ontberen beproefde best-practices om een inclusief ontwerp van digitale diensten te kunnen garanderen. Daardoor kunnen ze te weinig inspelen op maatschappelijke behoeften en zijn ze niet voldoende voorbereid op de aanstaande wetgeving. Met het voorgestelde onderzoek willen we een beter begrip ontwikkelen van factoren die de ontwerpers en ontwerpprocessen belemmeren bij het creëren van toegankelijke en inclusieve UX-ontwerpen. Daarmee willen we ook de basis leggen voor verder praktisch onderzoek naar welke combinaties van tools, methoden en ontwerpbenaderingen het beste werken voor het bereiken van inclusieve ontwerpresultaten in alledaagse ontwerppraktijkomstandigheden. Het project is opgedeeld in drie fasen. Het eerste deel van het project is een verkennend onderzoek binnen UX-ontwerponderwijs. De tweede fase omvat onderzoek naar processen van betrokken UX-ontwerpbureaus en vergelijking van procesobstakels in ontwerponderwijs en professionele ontwerpprocessen. In de derde fase worden de resultaten van fase één en twee vertaald naar richtlijnen, tool- en methode-ideeën en gezamenlijke vervolgonderzoeksagenda. De resultaten worden uiteindelijk ook benut voor verbetering en actualisatie van de curricula van digitale (ontwerp)opleidingen, zoals Communication and Multimedia Design (CMD), teneinde meer inclusieve ontwerpers op te leiden.
Veel docenten in het voortgezet onderwijs (vo) worden geconfronteerd met motivatieproblemen in de klas. Hoewel veel onderzoek is verricht naar het motiveren van leerlingen, zijn de motivatieprincipes die hieruit voortvloeien vaak te algemeen geformuleerd, waardoor ze voor docenten lastig te vertalen zijn naar de onderwijspraktijk. Een andere complicerende factor is dat deze principes voornamelijk uitgaan van lessituaties waarin docenten (in een traditionele rol) voor de klas staan. Hierdoor wordt niet direct duidelijk wat deze principes betekenen voor het ontwerpen of kiezen van opdrachten of werkvormen waarin docenten een coachende rol aannemen. Het KIEM-hbo-project “Een checklist en reflectietool voor het aanpakken van motivatieproblemen in de klas” is een verkennend onderzoek naar de mogelijkheid om een checklist en reflectietool te ontwerpen die docenten kunnen gebruiken bij het voorbereiden en evalueren van een les voor het motiveren van leerlingen. In dit project brengen we inzichten uit twee onderzoekslijnen (instructieontwerp en motivatie) samen. Door inzichten uit beide lijnen te combineren, kijken we of we een geconcretiseerde checklist en reflectietool kunnen ontwikkelen die ook toepasbaar is op het voorbereiden/ontwerpen van een les en op verschillende werkvormen. Het onderzoek wordt uitgevoerd door een consortium van HZ University of Applied Sciences, Stichting voor Openbaar Voortgezet Onderwijs op Walcheren, Vereniging voor Christelijk Voortgezet Onderwijs op Walcheren en kennispartners Erasmus University College en Roosevelt Center for Excellence in Education. Lector en docentonderzoekers in het vo voeren de verschillende onderzoeksactiviteiten uit (bijvoorbeeld uittesten tool en praktische toepasbaarheid). Tijdens werksessies wordt een bredere groep van vo-docenten gevraagd om input te geven. Het doel van het project is om uit te zoeken of er een checklist en reflectietool kan worden ontworpen die bijdraagt aan de professionele ontwikkeling van docenten en mogelijk kan leiden tot nieuwe onderzoeksvragen en een meerjarige samenwerking.
De nieuwe jeugdwet (2014) en de wet op passend onderwijs (2012) hebben als doel kinderen zoveel mogelijk in hun eigen leeromgeving laten opgroeien, waarbij het onderwijs en de jeugdhulp rondom het kind en het gezin worden georganiseerd (Coalitie passend onderwijs - jeugdhulp - zorg, 2018). Als gevolg hiervan wordt van professionals in het domein ‘kind en educatie’ (onderwijs, kinderopvang, sociaal werk, jeugdzorg, buurtwerk, sociaal werk en gemeente) steeds meer verwacht dat ze samenwerken met professionals uit verschillende sectoren om de zorg rondom het kind zo optimaal mogelijk te organiseren (interprofessioneel samenwerken). Van lerarenopleiders wordt verwacht dat zij studenten voorbereiden op het interprofessioneel samenwerken in de praktijk. Hiervoor is goed inzicht in deze complexe beroepstaak essentieel. In recente literatuur wordt de noodzaak van interprofessioneel samenwerken steeds benadrukt (Peeters, 2018; Slot & Leseman, 2019), echter een eenduidig beeld van wat goed interprofessioneel samenwerken inhoudt ontbreekt nog, evenals de complexiteitsfactoren die een rol spelen in het werkveld. In het postdoconderzoek wordt door cognitieve taakanalyse (CTA) inzichtelijk gemaakt welke kennis, vaardigheden en attitudes onderwijsprofessionals nodig hebben voor interprofessionele samenwerking. Door middel van interviews, observaties en expertmeetings met onderwijsprofessionals in tien goede praktijkvoorbeelden, wordt een vaardighedenhiërarchie ontwikkeld: een overzicht van alle vaardigheden en hun onderlinge relaties. Daarnaast worden complexiteitsfactoren in kaart gebracht. Deze inzichten worden gebruikt om onderwijsmodules te ontwikkelen voor opleidingen binnen KPZ. Uitgangspunt is het vier-componenten instructiemodel dat uitgaat van een hele-taak-benadering (Van Merriënboer & Kirschner, 2018). Dit model is uitermate geschikt voor het aanleren van complexe beroepstaken waarbij kennis, vaardigheden en attitudes geïntegreerd zijn. Studenten leren in authentieke leertaken (ontleend uit de CTA) oplopend in complexiteit interprofessioneel samen te werken. Naast het ondersteunen van studenten, draagt dit onderzoek bij aan professionalisering van lerarenopleiders en geeft het inzicht aan het werkveld in de volle breedte van interprofessioneel samenwerken.