Debates about social theory and social policy are highly fragmented and unclear in subject and direction. A recognised paradigm is failing. Maybe we have to accept that social reality is not to reconstruct in social theory. But we certainly need social theorists and social theories to support citizens, policy makers and social workers in improving social reality. Social reality in post modern societies is to be characterized by problematic relationships among citizens and between citizens and the public sector and by a sharp rise in problematic behaviour. The affluent society has failed to create a more sensitive world where people behave more socially. The dominant social problem is no longer seen from a social economic perspective but from a social cultural one. Social competences and social capital are considerer to be essential assets to cope with life in post modern society. For people weak ties and thin trust are essential to integrate into society. Thick trust and strong ties can bind people to much and cause inflexibility. The current social problem is a matter of designing a social world where relationships and behaviour are fair and reasonable. It asks for an interesting and creative social policy and social work, not too much stressing the problematic issues but encouraging people to trust each other. Current social policy is too much focused on the needs and problems. It has to change into a more expressive social policy, a policy that people challenges to express them and to create new relationships. Social behaviour asks for flexibility and creativity, for being authentic and playing roles. Scientists, policymakers, social workers and citizens are in the same field and have access to the same knowledge.
In Nederland bieden verschillende bronnen informatie over mensen met verward gedrag, bijvoorbeeld bronnen van de politie, GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst meldpunten, en regionaal ambulancevervoer. Op basis van een aantal van deze bronnen is in pilots in de GGD-regio’s Utrecht en West-Brabant geprobeerd om regionaal de groep personen met verward gedrag en de onderliggende problematiek in beeld te brengen.De pilots hebben duidelijk gemaakt dat ‘de’ persoon met verward gedrag niet bestaat. De groep mensen met verward gedrag is heel divers en vaak kunnen meerdere soorten problemen het gedrag veroorzaken. Dit betekent dat ondersteuning en zorg moet aansluiten bij de diversiteit van de problematiek. Verder blijkt dat het aantal registraties hoger is dan het aantal geregistreerde personen. Het aantal personen met verward gedrag wordt dus overschat als alleen naar het aantal registraties wordt gekeken, bijvoorbeeld omdat personen meerdere keren in dezelfde bron geregistreerd staan.In de pilots is ook gekeken wat de informatie voor gebruikers, bijvoorbeeld beleidsmakers, oplevert. Zij blijken soms andere doelen en verwachtingen te hebben van een dergelijke ‘monitor’. Zo wil de ene gebruiker de omvang van de groep verwarde personen in de regio weten, en de andere wat er met de personen gebeurt in de hele keten van zorgverlening. Het is daarom belangrijk gebruikers te betrekken bij de opzet van de monitor. Hetzelfde geldt voor ervaringsdeskundigen, omdat zij vanuit het perspectief van de cliënt kunnen helpen de cijfers en informatie afkomstig van de gegevensbronnen beter te begrijpen. Het blijkt lastig om de informatie (cijfers en beschrijvingen) uit deze bronnen te ontsluiten en te analyseren, onder andere vanwege privacywetgeving. Het is niet mogelijk om de cijfers uit de verschillende bronnen bij elkaar op te tellen of met elkaar te vergelijken. Naast elkaar geven de cijfers een genuanceerde indruk van de situatie in de regio. Een analyse van de teksten levert waardevolle aanvullende informatie over de problematiek achter de registraties en aanvragen.De regionale pilots zijn in opdracht van ZonMw Nederlandse organisatie voor gezondheidsonderzoek en zorginnovatie uitgevoerd door het RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu , het Trimbos-instituut, De Praktijk Index, GGD regio Utrecht en GGD West-Brabant. De bedoeling van de pilots is de verdere ontwikkeling van gemeentelijk of regionaal beleid met cijfers en informatie te ondersteunen.
MULTIFILE
Nóg een logistiek terrein op een plek waar de ontsluiting niet goed is, terwijl er veel concurrerend aanbod ligt rond Tilburg en Venlo: niet doen, stelt lector Cees-Jan Pen. Hij suggereert om de plannen voor de ontwikkeling van bedrijventerrein Heesch-West, die tot nog toe 55 miljoen hebben gekost, definitief af te blazen.
LINK
De uitdagingen waar agrarische bedrijven voor staan zijn groot en dit legt een extra druk op het bedrijfsovernameproces. Een proces dat al onder druk staat door schaalvergroting en de stijging van de grondprijs. Het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt heeft in samensprak met het ministerie van LNV en LTO het plan om een kenniscentrum bedrijfsovername te starten. In het project ‘Expeditie bedrijfsovername’ wordt overzicht over en inzicht in de bestaande kennisinfrastructuur voor advisering in de bedrijfsovername samengesteld. Met een brede groep betrokkenen bij agrarische bedrijfsovername wordt een totaal overzicht opgesteld van het overnameproces en de beschikbare adviesdiensten. Daarbij is naast de technische aspecten (financieel en juridisch) specifiek aandacht voor de sociaal-emotionele kant: de familie en de interactie tussen de overnemer/overdrager, ook als het gaat om visievorming voor de toekomst van het bedrijf in relatie tot de grote uitdagingen van markt en maatschappij. Dit project is 1 van 4 projecten waarbij ieder project zich richt op specifieke regio’s en deelsectoren van de landbouw. Het Living Lab Oost wordt geleid door Aeres Hogeschool en richt zich primair op deelsectoren melkveehouderij en akkerbouw in het midden en oosten van het land. Vanuit een gezamenlijk opgezette werkwijze en wordt gewerkt aan het eindproduct: een ‘landkaart’ van het bedrijfsovernameproces met daarin specifiek aandacht voor regionale en sectorale verschillen. Vanuit de analyse van de behoefte aan en het aanbod van ondersteuning volgen ontwikkelwensen voor (door)ontwikkeling van methodieken, deze worden waar mogelijk ontwikkeld en getest binnen de kaders van het project. De landkaart kan in de advisering gebruikt worden om een bedrijf inzicht te geven over de route van hun eigen ‘expeditie’ langs de voor hen relevante aspecten van het bedrijfsovernameproces. Het project werkt met een breed consortium die belanghebbenden zijn bij een goed doorlopen bedrijfsovernameproces.
De Flevolandse bodem is relatief jong. De kwaliteit voor agrarisch gebruik was goed, maar kent een dalende trend. Dit komt voor een belangrijk deel door bodemdaling (natuurlijke inklinking en veenoxidatie) en bodemverdichting (door agrarische praktijken). Hiermee dreigt de (voedsel-)productiecapaciteit terug te lopen in een provincie waar de productiestructuur voornamelijk is gericht op de agribusiness. Bodemverdichting en –daling is ook bepalend voor het waterbergend vermogen, beperking van af- en uitspoeling van nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen naar grond- en oppervlaktewater en de biodiversiteit van het bodemleven; een duurzaam bodem- en waterbeheer. Vanuit de agrarische sector is grote behoefte aan meer inzicht op huidige staat en handelingsperspectief op korte en lange termijn. Het onderzoek richt zich op het verkrijgen van meer begrip van achterliggende mechanismen, ontwikkeling en validatie van innovatieve meettechnieken, inzicht in ruimtelijke variabiliteit (en achterliggende oorzaken) en gevolgen van bodemdaling en -verdichting (landbouwkundig, hydrologisch, biologisch). Vervolgens om efficiënte, goedkope (plaats specifieke) oplossingen te ontwikkelen om de bodem (-hydrologie/chemie) ook voor de langere termijn gezond te houden en daarmee op een duurzame manier voedsel te produceren. De consortiumpartners werken samen aan de opzet en uitvoering. De samenwerking leidt tot nieuwe kennis en inzichten, toepassing in de dagelijkse praktijk en inbedding in de opleiding. O.a. door kennisontwikkeling bij studenten (de toekomstige agrariërs en adviseurs) en docenten over nieuwe digitale en sensortechnieken. De probleemstelling wordt onderschreven door: - Provincie Flevoland in het Uitvoeringsprogramma Duurzaam Gebruik van de Flevolandse Ondergrond 2016-2020 en in het Actieplan Bodem en Water als invulling van het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer. - Programmabureau Basisregistratie Ondergrond (BRO). De gegevens die in dit RAAK-project worden gegenereerd leveren waardevolle informatie om de bodeminformatie in Flevoland te herzien. Afstemming en kennisuitwisseling zal plaatsvinden met onderzoek naar ‘Toekomstbestendige ontwikkeling in bodemdalingsgebieden’ (RAAK-PRO projectaanvraag, Saxion Hogeschool). Hiertoe is het lectoraat Bodem & Ondergrond partner in het projectconsortium.
Welke rol heeft de politie in de samenwerking met het zorgdomein, vooral bij incidenten met kwetsbare personen met meerdere en complexe problemen? In dit project onderzoeken we dit samen met politie- en zorgprofessionals in de regio Midden-Nederland.Doel In de laatste jaren is de rol van de politie in Nederland steeds meer veranderd. Door de ontwikkelingen in het sociaal- en zorgdomein, zoals de decentralisatie van zorgtaken naar gemeenten, wordt er steeds meer een lokaal beroep op de politie gedaan. Tegelijkertijd ontwikkelde de politieorganisatie zich naar een meer afstandelijke, ‘abstracte’ politie. Om overlast en criminaliteit te verminderen en te voorkomen werkt de politie steeds vaker samen met lokale partners uit de verschillende domeinen, vooral bij incidenten met kwetsbare mensen met meerdere en complexe problemen. Deze intensieve domeinoverstijgende samenwerking staat soms op gespannen voet met de primaire politietaken. Wie zorgt voor wat? Het project wil inzicht verschaffen in de samenwerking tussen het zorg- en veiligheidsdomein, waarbij specifiek gekeken wordt naar de rol van de politie hierin. Vragen die aan bod komen: hoe wordt de samenwerking momenteel ervaren door zorg- en politieprofessionals? Wat verwachten zorgpartners van de politie bij incidenten waar straf en zorg samen komen? Is hulpverlening politiewerk of moet de politie zich beperken tot handhaven en repressie? Dit onderzoek wordt uitgevoerd in vijf gemeenten in regio Midden-Nederland. Resultaten Het onderzoek levert inzichten op die bijdragen aan een politieaanpak bij acute en voortdurende onveilige situaties waar straf en zorg aan de orde zijn. Het wil hiermee ook bijdragen aan het voorkomen van deze situaties. Het geeft daarnaast inzicht in de vraag aan welke politie behoefte is in deze samenleving en hoe deze behoefte te vertalen is naar de politieorganisatie. Per gemeente wordt een factsheet ontwikkeld met de belangrijkste onderzoeksresultaten. De overkoepelende bevindingen worden verwerkt tot een boekpublicatie in de reeks van Politie & Wetenschap en een infographic met een samenvatting van de resultaten. Daarnaast wordt een presentatie ontwikkeld, geschikt voor workshops in het zorg- en veiligheidsdomein. Looptijd 01 juni 2020 - 01 januari 2023 Aanpak Het onderzoek bestaat uit vier fasen: Fase 1: literatuurstudie In de eerste fase van dit onderzoek vindt een literatuurstudie plaats naar wetenschappelijke literatuur over samenwerken in het publieke domein, vooral tussen het zorg- en veiligheidsdomein. Daarnaast worden beleidsdocumenten en de wettelijke kaders van de betrokken partners in deze samenwerking bekeken. Fase 2: interviews De uitkomsten van de literatuurstudie worden meegenomen in de tweede fase, waarin interviews gehouden worden met zorg- en politieprofessionals. De zorgprofessionals worden eerst geïnterviewd, zodat de resultaten uit deze interviews meegenomen kunnen worden in de interviews met de politieprofessionals. Verder geldt dat professionals op beleids- en managementniveau voorafgaan aan de interviews met professionals op uitvoerend niveau. Dit geeft duidelijkheid over de officiële kaders waarbinnen professionals op uitvoerend niveau werken. Fase 3: analyse & bespreking uitkomsten In deze fase worden de interviews geanalyseerd om antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvragen per gemeente. In iedere gemeente vindt vervolgens een bijeenkomst met professionals plaats om de uitkomsten met elkaar te duiden. Daarnaast wordt een vergelijkende analyse op regionaal niveau gemaakt. Fase 4: landelijke afstemming In de laatste fase van dit onderzoek wordt de landelijke representativiteit van de uitkomsten verkend. In drie andere politie-eenheden worden, samen met de landelijke programmamanager Zorg & Veiligheid van de Nationale Politie, bijeenkomsten georganiseerd met operationele politieprofessionals en de regionale portefeuillehouder Zorg & Veiligheid.