BACKGROUND:The number of workers who have previously undergone a cancer treatment is increasing, and possible late treatment effects (fatigue, physical and cognitive complaints) may affect work ability.OBJECTIVE:The aim of the study was to investigate the impact of late treatment effects and of job resources (autonomy, supportive leadership style, and colleagues’ social support) on the future work ability of employees living 2–10 years beyond a breast cancer diagnosis.METHODS:Data at T1 (baseline questionnaire) and at T2 (9 months later) were collected in 2018 and 2019 (N = 287) among Dutch-speaking workers with a breast cancer diagnosis 2–10 years ago. Longitudinal regression analyses, controlling for years since diagnosis, living with cancer (recurrence or metastasis), other chronic or severe diseases, and work ability at baseline were executed.RESULTS:Higher levels of fatigue and cognitive complaints at baseline predicted lower future work ability. The three job resources did not predict higher future work ability, but did relate cross-sectionally with higher work ability at baseline. Autonomy negatively moderated the association between physical complaints and future work ability.CONCLUSIONS:Fatigue and cognitive complaints among employees 2–10 years past breast cancer diagnosis need awareness and interventions to prevent lower future work ability. Among participants with average or high levels of physical complaints, there was no difference in future work ability between medium and high autonomy. However, future work ability was remarkably lower when autonomy was low.
A significant contributor to the global threat of obesity is excessive gestational weight gain (GWG). The aim of this article is to explore Dutch primary care midwives’ behaviors in promoting healthy GWG.
Background: In order to internalize the midwifery philosophy of care and to learn how to advocate for physiological childbirth, student midwives in the Netherlands need learning experiences that expose them to physiological childbirth practices. Increased hospital births, wide variation in non-urgent referrals and escalating interventions impact on learning opportunities for physiological childbirth. Midwifery educators need to find ways to support student agency in becoming advocates of physiological childbirth. Objective: To gather students’ opinions of what they need to become advocates of physiological childbirth. Methods: Focus groups with student midwives (n = 37), examining attitudes regarding what educational programs must do to support physiological childbirth advocacy. Results: Students reported feelings of personal power when the midwifery philosophy of care is internalized and expressed in practice. Students also identified dilemmas associated with supporting woman-centered care and promoting physiological childbirth. Perceived hierarchy in clinical settings causes difficulties, leading students to practice in accordance with the norms of midwife preceptors. Students are supported in the internalization and realization of the midwifery philosophy of care, including physiological childbirth, if they are exposed to positive examples of care in practice and have opportunities to discuss and reflect on these in the classroom. Key conclusion: Midwifery education should focus on strategies that include navigating dilemmas in practice and helping students to express the midwifery philosophy of care in communication with other professionals and with women. Preceptors need to be supported in allowing student midwives opportunities to realize the midwifery philosophy of care, also when this differs from preceptor practice.
De komst van integrale geboortezorg, met als doel het bieden van kwalitatief goede, continue zorg waarbij de cliënt centraal staat, heeft in verschillende regio’s in Nederland geleid tot initiatieven om de geboortezorg binnen netwerkzorg op een andere, innovatieve wijze vorm te geven. Een van die innovatieve ontwikkelingen is de pilot ‘Antenataal CTG in de eerste lijn’, uitgevoerd in drie regio’s. Een cardiotocogram (CTG) is een registratie van de foetale harttonen om de conditie van de foetus tijdens de zwangerschap te bewaken. Het CTG vindt binnen de reguliere zorg in het ziekenhuis plaats. Dankzij technologische ontwikkelingen is de apparatuur nu ook mobiel beschikbaar, wat het maken van een CTG op de verloskundigenpraktijk of thuis bij de cliënt mogelijk maakt. Dit creëert kansen voor versterking van de dienstverlening en de marktpositie van verloskundigenpraktijken. Verloskundigen uit de praktijken die deelnemen aan de pilots geven aan behoefte te hebben aan een gedegen evaluatie van de pilots, zodat deze innovatie kan worden geoptimaliseerd en handvatten kunnen worden geboden op het gebied van organisatie, logistiek en financiën. De vraag vanuit de praktijk heeft geleid tot de volgende hoofdvraag: Onder welke voorwaarden kan het antenatale CTG in de eerste lijn worden uitgevoerd als onderdeel van kwalitatief goede en doelmatige zorg dichtbij cliënten? Het onderzoeksproject is onderverdeeld in een drietal werkpakketten 1) De pilots evalueren met kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeksmethodes 2) Het vaststellen van voorwaarden en afspraken rondom het antenataal CTG 3) Het opstellen van een kostenanalyse en businessplan. De drie onderdelen worden samengevat in een handboek wat in samenwerking met de branchevereniging (KNOV) beschikbaar wordt gesteld aan verloskundigenpraktijken, zodat ook zij deze vorm van zorg kunnen gaan aanbieden. Het antenatale CTG in de verloskundigenpraktijk is een innovatie die bijdraagt aan continue praktijk- en kennisontwikkeling en het onderzoek hiernaar is een kans voor praktijkgericht onderzoek van Hogeschool InHolland.
Er is momenteel een enorme groei op het gebied van consumentenproducten om activiteiten en bewegingen te meten; zowel voor de fitnessindustrie (bv. Fitbit, Jawbone) als in de gaming wereld (bv Kinect, Wii). Bedrijven op het gebied van zorgtechnologie vragen zich af of zij producten en diensten kunnen ontwikkelen op basis van deze technologie. In dit project richten we ons specifiek op de vraag van de bedrijven of met deze producten het valrisico van ouderen kan worden ingeschat. De incidentele metingen in een klinische omgeving kunnen dan worden vervangen door continue metingen in het dagelijks leven. Het onderzoek dat wordt uitgevoerd betreft het bepalen van de nauwkeurigheid, robuustheid en acceptatie van technologie om in realistische omgevingen (hier: woonomgeving en ziekenhuisom-geving) de bewegingskenmerken van ouderen te meten. Het onderzoek wordt ingericht rond de onderzoeksvraag: Hoe kunnen technologieën voor bewegingsregistratie die zich hebben bewezen in een labsetting worden ingezet in de woonomgeving en in het ziekenhuis, ten behoeve van het inschatten van val-risico bij ouderen? Het onderzoek zal worden uitgevoerd in twee parallel lopende cases: valrisico meten in de woon-omgeving en valrisico meten in het ziekenhuis. In beide gevallen wordt een living lab aanpak ge-volgd: de technologische oplossingen van de MKB worden op iteratieve wijze, in de praktijk , be-studeerd en verder ontwikkeld. Ook de inbedding van de technologie in het zorgproces wordt in het onderzoek meegenomen. De kennis die wordt opgedaan zal worden gebruikt door de participerende MKB in nieuwe pro-ducten en diensten. Het onderzoek wordt uitgevoerd door een multidisciplinair team bestaande uit de Hogeschool van Amsterdam (Domein Digitale Media en Creatieve Industrie en Domein Gezond-heid), de Vrije Universiteit (Bewegingswetenschappen), het AMC (Geriatrie), zorgaanbieders Cor-daan en Amsta en de participerende MKB. De resultaten zullen worden gepresenteerd op twee publieke seminars, in vakbladen en op we-tenschappelijke conferenties.
Met de haalbaarheidsstudie willen aanvragers de werking en functionaliteiten van een nieuw coachingsprogramma ‘In Control’ voor medewerkers toetsen. Het coachingsprogramma is een compleet jaarplan dat focust op duurzame gedragsverandering door een gebruiksvriendelijke app, verandering op basis van 24 gewoontes en online-begeleiding. Door efficiënte progressie registratie binnen de app, is het mogelijk om grote groepen werknemers te coachen. Werkgevers worden hiermee ontzorgd op het gebied van duurzame inzetbaarheid en hoeven zich niet bezig te houden met privézaken van werknemers. Bij het toetsen is feedback omtrent werking en functionaliteiten van cruciaal belang om het programma perfect te laten aansluiten bij de marktvraag.