Introduction: Besides dyspnoea and cough, patients with idiopathic pulmonary fibrosis (IPF) or sarcoidosis may experience distressing non-respiratory symptoms, such as fatigue or muscle weakness. However, whether and to what extent symptom burden differs between patients with IPF or sarcoidosis and individuals without respiratory disease remains currently unknown. Objectives: To study the respiratory and non-respiratory burden of multiple symptoms in patients with IPF or sarcoidosis and to compare the symptom burden with individuals without impaired spirometric values, FVC and FEV1 (controls). Methods: Demographics and symptoms were assessed in 59 patients with IPF, 60 patients with sarcoidosis and 118 controls (age ≥18 years). Patients with either condition were matched to controls by sex and age. Severity of 14 symptoms was assessed using a Visual Analogue Scale. Results: 44 patients with IPF (77.3% male; age 70.6±5.5 years) and 44 matched controls, and 45 patients with sarcoidosis (48.9% male; age 58.1±8.6 year) and 45 matched controls were analyzed. Patients with IPF scored higher on 11 symptoms compared to controls (p<0.05), with the largest differences for dyspnoea, cough, fatigue, muscle weakness and insomnia. Patients with sarcoidosis scored higher on all 14 symptoms (p<0.05), with the largest differences for dyspnoea, fatigue, cough, muscle weakness, insomnia, pain, itch, thirst, micturition (night, day). Conclusions: Generally, respiratory and non-respiratory symptom burden is significantly higher in patients with IPF or sarcoidosis compared to controls. This emphasizes the importance of awareness for respiratory and non-respiratory symptom burden in IPF or sarcoidosis and the need for additional research to study the underlying mechanisms and subsequent interventions.
DOCUMENT
Background: Previous studies found that 40-60% of the sarcoidosis patients suffer from small fiber neuropathy (SFN), substantially affecting quality of life. SFN is difficult to diagnose, as a gold standard is still lacking. The need for an easily administered screening instrument to identify sarcoidosis-associated SFN symptoms led to the development of the SFN Screening List (SFNSL). The usefulness of any questionnaire in clinical management and research trials depends on its interpretability. Obtaining a clinically relevant change score on a questionnaire requires that the smallest detectable change (SDC) and minimal important difference (MID) are known. Objectives: The aim of this study was to determine the SDC and MID for the SFNSL in patients with sarcoidosis. Methods: Patients with neurosarcoidosis and/or sarcoidosis-associated SFN symptoms (N=138) included in the online Dutch Neurosarcoidosis Registry participated in a prospective, longitudinal study. Anchor-based and distribution-based methods were used to estimate the MID and SDC, respectively. Results: The SFNSL was completed both at baseline and at 6-months’ follow-up by 89/138 patients. A marginal ROC curve (0.6) indicated cut-off values of 3.5 points, with 73% sensitivity and 49% specificity for change. The SDC was 11.8 points. Conclusions: The MID on the SFNSL is 3.5 points for a clinically relevant change over a 6-month period. The MID can be used in the follow-up and management of SFN-associated symptoms in patients with sarcoidosis, though with some caution as the SDC was found to be higher.
DOCUMENT
Samenvatting: In het kader van een afstudeerproject zijn data van 33 kinderen verzameld die een X-abdomen onderzoek ondergingen in het Wilhelmina Kinderziekenhuis. Uit deze data zijn curves afgeleid van Dosis Oppervlakte Product (DOP) ten opzichte van het lichaamsgewicht om te dienen als Diagnostisch ReferentieNiveau (DRN). De spreiding in de data leidt echter tot onzekerheid over de beste DRN-curve. Die curve is bovendien slechts gebaseerd op de data van één ziekenhuis en is daarmee hooguit bruikbaar als lokaal DRN. Door deze studie te herhalen in andere ziekenhuizen en meer data te verzamelen zou een nationale DRN-curve afgeleid kunnen worden. Zo’n curve zou de toetsing van doses aan DRN’s voor kinderen vergemakkelijken.
DOCUMENT
Overgewicht bij jongeren is een groot probleem. Diverse factoren spelen daarbij een rol. Dat zijn kortweg een dosis aanleg en een ongunstige omgeving. Aan aanleg is niet veel te veranderen, aan de omgeving wel.
DOCUMENT
Ontdekkingstocht langs plekken en initiatieven in Nederland waar met veel verstand van zaken, een flinke dosis energie en enthousiasme en soms wat lef, gewerkt wordt aan het realiseren van en 'biobased landschap'. Een omgeving waarin beheer, naast natuurwaarden en een fraai landschap, óók energie en interessante producten oplevert.
DOCUMENT
Het doel van het onderzoek is om te bepalen welke voordelen de fusie van PET-CT en MRI-CT hebben in het voorbereidingstraject van de behandeling van de gynaecologische patiënt met radiotherapie ten opzichte van CT alleen. Hierbij is gekeken naar voordelen met betrekking tot intekenen van doelvolumina en risico organen, effecten op intekenvariaties en ook de effecten op het bestralingsplan. Vooral MRI blijkt nuttig te zijn voor de intekening van lymfeklieren, het gebruik van PET in combinatie met CT laat een afname van het doelvolume zien van de primaire tumor. Bij het maken van het bestralingsplan wordt het gebruik van één van beide modaliteiten daarom aanbevolen.
DOCUMENT
Stereotactische radiotherapie van wervelmetastasen vereist een hoge precisie in alle stappen van de behandeling. Deze techniek werd in het VU medisch centrum in 2009 geïntroduceerd. Data met betrekking tot de behandeling van de eerste 17 klinische patiënten is geëvalueerd. Deze patiënten werden behandeld op een Novalis Tx versneller die beschikt over zowel een kilovolt (kV) cone beam CT (CBCT) scan als het ExacTrac® kV röntgensysteem. De gebruikte methode van de verschillende beeldmodaliteiten voor positionering en verificatie, de behandelingstijd en de intrafractie beweging worden in dit artikel beschreven.
DOCUMENT
Praktische toepassingen van FinTech (FinTech=de digitale transformatie van, met name, de financieel-zakelijke dienstverlening)
LINK
Een fles rode wijn per dag drinken is ongezond, maar een glas per dag reduceert mogelijk de kans op hartkwalen. Dit is een voorbeeld van ‘hormese’: het verschijnsel dat een agens dat in grote hoeveelheden schadelijk is, bij lage doses juist gezond is. Iets vergelijkbaars geldt voor zonlicht: lage doses worden geassocieerd met positieve gezondseffecten, hoge doses met verbranden en een hogere kans op huidkanker. Er zijn onderzoekers die zich op het omstreden standpunt stellen dat ook ioniserende straling hormetische eigenschappen heeft. In dit artikel gaan we nader in op de verschillende standpunten omtrent lage-dosiseffecten, de argumenten voor en tegen hormese en de consequenties van recente inzichten.
DOCUMENT
Voor patiënten die radiologische verrichtingen ondergaan bestaan geen dosislimieten, maar wel zogenaamde Diagnostische ReferentieNiveaus (DRN’s). Dit zijn richtwaarden voor de hoeveelheid straling voor de gemiddelde patiënt bij goede praktijkvoering. In Nederland bestaan nationale DRN’s voor slechts 11 radiologische verrichtingen. In andere Europese landen zijn dat er vaak beduidend meer. Zo ontbreken in Nederland DRN’s voor interventie-radiologische verrichtingen (interventies), terwijl dit juist verrichtingen zijn waarbij vaak relatief hoge stralingsdoses worden uitgedeeld. In deze studie, die gebaseerd is op het afstudeerwerk van twee van de auteurs (GH en MtS), is als proof-of-principle een lokaal DRN afgeleid uit data van een enkel ziekenhuis (het Dijklander ziekenhuis). Voor dit lokale DRN is data verzameld van percutane transluminale angioplastiek (PTA) in de arteria femoralis superficialis (AFS), uitgevoerd met dezelfde apparatuur in één angiografiekamer door twee radiologen. In totaal zijn daarbij 52 complicatievrije interventies geïncludeerd. Uit de verzamelde data is als 75 percentielwaarde een lokaal DRN voor PTA van de AFS afgeleid van 50,9 Gy*cm2. Dit is ruim 20 Gy*cm2 lager dan gevonden in twee andere Europese studies. In die studies werd daarentegen wel veel meer data geïncludeerd van verschillende radiologie-afdelingen. Deze studie laat zien dat het ook in Nederland mogelijk is om voor een interventie een DRN op te stellen. Het verdient de aanbeveling deze studie te herhalen of uit te breiden met data van diverse andere Nederlandse ziekenhuizen om zodoende een nationaal DRN te bepalenn
DOCUMENT