Sarcopenie gaat gepaard met een verhoogd risico op vallen en fracturen, kwetsbaarheid, functionele beperkingen, verlies van zelfstandigheid, langdurige opname in een zorginstelling en vroegtijdig sterfte. Het leidt daardoor tot hogere zorgkosten. Sarcopenie – afkomstig van de Griekse woorden sarx (‘vlees’) en penia (‘tekort’, ‘gebrek’) – ontstaat door veroudering (primaire sarcopenie) of door, met name inflammatoire, aandoeningen (secundaire sarcopenie). Daarnaast dragen lichamelijke inactiviteit, sedentair gedrag en onvoldoende inname van energie en eiwit bij aan het ontstaan.In deze klinische les zetten we de screening op en diagnose van sarcopenie uiteen volgens de nieuwste Europese definitie van de European Working Group on Sarcopenia in Older Persons 2 (EWGSOP2).1 Wij hopen hiermee de actieve opsporing en behandeling van sarcopenie in de klinische praktijk te bevorderen.
DOCUMENT
Dit najaar zijn de langverwachte nieuwe consensuscriteria voor hetvaststellen van ondervoeding en sarcopenie gepresenteerd. Het gaatom de internationale criteria voor de diagnose van ondervoeding ende herziene Europese consensus over de sarcopenie-definitie en decriteria voor diagnose. Beide worden internationaal gedragen en zullen wereldwijd worden aanbevolen als de nieuwe standaard
DOCUMENT
BACKGROUND AND AIMS: Malnutrition and sarcopenia are common nutrition (-related) disorders in patients with COPD and are associated with negative health outcomes and mortality. This study aims to correlate ultrasound measured rectus femoris size with fat-free mass and muscle function in patients with COPD.METHODS: Patients with COPD, at the start of a pulmonary rehabilitation program, were asked to participate in this study. Rectus femoris (RF) size (thickness in cm, cross-sectional area [CSA] in cm2) was determined by ultrasound. Fat-free mass index (FFMI in kg/m2) was estimated with bioelectrical impedance analyses, using a disease-specific equation. Handgrip strength (HGS) was measured in kilograms and the five times sit to stand test (in seconds, higher scores indicating decreased strength) was performed to assess leg muscle power. The Incremental Shuttle Walk Test (ISWT, in m) was used to assess maximal exercise capacity.RESULTS: In total, 44 patients with COPD (mean age 59.8 ± 8.6 years, 43% male, median FEV1%pred 37 [IQR = 23-52]) were included. Greater RF-CSA and thickness were associated with higher FFMI (r = 0.57, p < 0.001; r = 0.53, p = 0.003, respectively) and HGS (CSA r = 0.58, p < 0.001, thickness r = 0.48, p = 0.009). No significant correlations between RF-thickness, CSA, and leg muscle power were found (r = -0.33, p = 0.091; r = -0.35, p = 0.073, respectively). Furthermore, no correlation between RF size and maximal exercise capacity was observed (thickness r = 0.21, p = 0.297, CSA r = 0.22, p = 0.274).CONCLUSIONS: This exploratory study shows that in patients with COPD, rectus femoris size is moderately correlated with FFMI and HGS. Future studies should focus on the role of ultrasound in evaluating nutritional status.
DOCUMENT
Voor het lectoraat staat het beantwoorden van de volgende vraag centraal: hoe kunnen professionals, werkzaam in de praktijk, de gezondheid en het welzijn van kwetsbare ouderen bevorderen? Door antwoorden te zoeken op deze vraag draagt het lectoraat bij aan een gezonde samenleving, een profilerend thema voor Hogeschool Inholland dat richting geeft aan de inrichting van het onderwijs en onderzoek. De Gezonde Samenleving verwijst naar een integrale benadering van zorg en welzijn, waarin de mens zelf centraal staat en niet de afzonderlijke problemen waar hij of zij tegenaan loopt.
DOCUMENT
PURPOSE: In 2018, the SARCUS working group published a first article on the standardization of the use of ultrasound to assess muscle. Recommendations were made for patient positioning, system settings and components to be measured. Also, shortcomings in knowledge were mentioned. An important issue that still required standardization was the definition of anatomical landmarks for many muscles.METHODS: A systematic search was performed in Medline, SCOPUS and Web of Sciences looking for all articles describing the use of ultrasound in the assessment of muscle not described in the first recommendations, published from 01/01/2018 until 31/01/2020. All relevant terms used for older people, ultrasound and muscles were used.RESULTS: For 39 muscles, different approaches for ultrasound assessment were found that likely impact the values measured. Standardized anatomical landmarks and measuring points were proposed for all muscles/muscle groups. Besides the five already known muscle parameters (muscle thickness, cross-section area, pennation angle, fascicle length and echo-intensity), four new parameters are discussed (muscle volume, stiffness, contraction potential and microcirculation). The former SARCUS article recommendations are updated with this new information that includes new muscle groups.CONCLUSIONS: The emerging field of ultrasound assessment of muscle mass only highlights the need for a standardization of measurement technique. In this article, guidelines are updated and broadened to provide standardization instructions for a large number of muscles.
DOCUMENT
De vergrijzing neemt toe en een van de belangrijkste zorguitdagingen die daarmee gepaard gaat, is de toenemende prevalentie en incidentie van fysieke en cognitieve beperkingen van oudere volwassenen. Deze fysieke beperkingen hebben grote invloed op de zelfredzaamheid en vergroten de kans op ziekten, vallen en institutionalisering. De belangrijkste oorzaken zijn onder andere sarcopenie, ondervoeding, osteoporose, neurologische aandoeningen en metabole ziekten zoals obesitas en diabetes type 2. Voeding speelt een essentiële rol in het voorkomen en behandelen van deze leeftijdgerelateerde aandoeningen. Voedingsstoffen kunnen op zichzelf invloed hebben op gezondheid of ziekte, maar ook het belang van voedingspatronen en daarbij behorende voedingskeuzes wordt de laatste jaren steeds meer onderzocht. Tevens is er een duidelijke interactie tussen voeding en beweging in de preventie en behandeling van oudere volwassen. Zo is de invloed van adequate eiwitinname bevestigd op krachttraining bij kwetsbare senioren. De laatste jaren is de interdisciplinaire samenwerking tussen de fysiotherapeut/kinesitherapeut en diëtist toegenomen. Deze samenwerking lijkt juist bij de populatie oudere volwassen waardevol en behoeft daarom meer aandacht bij geriatrische professionals. Zeker gezien het synergetische effect op verschillende gezondheidsuitkomsten.
DOCUMENT
Inleiding Het doel van dit onderzoek was inzicht te krijgen in het gebruik van vitamine D-suppletie onder thuiswonende 70-plussers en dit te vergelijken met de vitamine D-suppletie uit de Voedselconsumptiepeiling 2010-2012 onder 70-plussers (VCP 70+). Als secundaire vraagstelling werd onderzocht of er een samenhang bestaat tussen kwetsbaarheid en het opvolgen van het vitamine D-suppletieadvies. Methode Dit onderzoek werd uitgevoerd als een substudie van een gerandomiseerde interventiestudie, het Consu-MEER-onderzoek. Voor deze substudie werden de nulmetingen van 94 thuiswonende 70-plussers gebruikt. Het gebruik van supplementen die vitamine D bevatten werd nagevraagd en gecategoriseerd als ‘voldoende’ (≥20 μg/dag), ‘onvoldoende’ (<20 μg/dag) of ‘niet’. Kwetsbaarheid werd beoordeeld op basis van de Fried frailty criteria. Een deelnemer werd gecategoriseerd als ‘kwetsbaar’ wanneer 3 van de criteria van toepassing waren, en als ‘pre-kwetsbaar’ wanneer 1 of 2 van de criteria van toepassing waren. Eventuele verschillen met de gerapporteerde vitamine D-suppletie uit de VCP 70+ werden getoetst met binomiale toetsen. De Fisher’s exact test werd gebruikt om de samenhang tussen vitamine D-suppletie en kwetsbaarheid te toetsen. Resultaten Het percentage thuiswonende ouderen (gemiddelde leeftijd 80,8 jaar, 61,7% vrouw) dat zich hield aan het vitamine D-suppletieadvies was 51% (mannen 44,4%, vrouwen 55,2%). Dit was significant hoger dan de suppletie onder de VCP-populatie (23%, p<0,001). Zeven deelnemers werden gecategoriseerd als ‘kwetsbaar’, 42 als ‘pre-kwetsbaar’. Er was geen verschil in suppletie conform advies tussen de drie kwetsbaarheidscategorieën (p=0,387). Conclusie Dit onderzoek laat zien dat het vitamine D-suppletieadvies voor ouderen van 70 jaar en ouder van de Gezondheidsraad nog steeds onvoldoende wordt opgevolgd, ook door meer kwetsbare thuiswonende ouderen. Blijvende aandacht voor adequate suppletie blijft noodzakelijk. Tevens wordt aanbevolen om ook de meer kwetsbare groep mee te nemen in de komende VCP.
DOCUMENT
Background: As our global population ages, malnutrition and sarcopenia are increasingly prevalent. Given the multifactorial nature of these conditions, effective management of (risk of) malnutrition and sarcopenia necessitates interprofessional collaboration (IPC). This study aimed to understand primary and social care professionals' barriers, facilitators, preferences, and needs regarding interprofessional management of (risk of) malnutrition and sarcopenia in community-dwelling older adults.Methods: We conducted a qualitative, Straussian, grounded theory study. We collected data using online semi-structured focus group interviews. A grounded theory data analysis was performed using open, axial, and selective coding, followed by developing a conceptual model.Results: We conducted five online focus groups with 28 professionals from the primary and social care setting. We identified five selective codes: 1) Information exchange between professionals must be smooth, 2) Regular consultation on the tasks, responsibilities, and extent of IPC is needed; 3) Thorough involvement of older adults in IPC is preferred; 4) Coordination of interprofessional care around the older adult is needed; and 5) IPC must move beyond healthcare systems. Our conceptual model illustrates three interconnected dimensions in interprofessional collaboration: professionals, infrastructure, and older adults.Conclusion: Based on insights from professionals, interprofessional collaboration requires synergy between professionals, infrastructure, and older adults. Professionals need both infrastructure elements and the engagement of older adults for successful interprofessional collaboration.
DOCUMENT
Geriatrische revalidatie: Lectorale rede Marije Holstege Inspiratie uit de praktijk Mijn interesse voor de geriatrische revalidatie is gewekt toen ik als fysiotherapeut aan het werk ging in verpleeghuis De Noordse Balk in Wormerveer. Daar zag ik de grote uitdagingen die gepaard gaan met de groep kwetsbare ouderen die na een meestal acute opname in het ziekenhuis vanwege een beroerte, gebroken heup of achteruitgang van functioneren, gaan revalideren om weer terug naar huis te kunnen. Dit doen zij onder begeleiding van een team van professionals met verschillende expertises. De ervaringen die ik heb opgedaan en de voorbeelden uit de praktijk inspireren mij nog steeds in mijn huidige werk als onderzoeker. Bijzonder lectoraat Geriatrische revalidatie Het bouwen aan het praktijkonderzoek in de geriatrische revalidatie en de al bestaande samenwerkingen tussen Omring en Hogeschool Inholland maakten dat er ook een gezamenlijke ambitie was om een bijzonder lectoraat in te stellen voor geriatrische revalidatie. De leeropdracht richt zich op het optimaliseren van de geriatrische revalidatie door het slimmer (met innovatieve interventie én door inzet digital health) en het samen door ontwikkelen naar toekomstbestendige zorg. Dit om de best mogelijk passende zorg te kunnen geven samen met de professionals, revalidanten en hun naasten. Ik ben er trots op dat Omring deze leerstoel heeft ingesteld in samenwerking met Hogeschool Inholland en het daarmee mogelijk maakt om de onderzoekslijnen binnen deze leerstoel verder te verstevigen. Dit doe ik door een bijdrage te leveren aan de verbinding tussen onderzoek, praktijk en onderwijs. Ik krijg vaak de vraag wat een lector eigenlijk doet. Een lector doet praktijkgericht onderzoek naar vraagstukken uit de praktijk om te achterhalen wat oorzaken zijn en mogelijke oplossingen. Dit om bij te dragen aan het verder optimaliseren van geriatrische revalidatie, zelfredzaamheid en eigen regie van revalidanten en naasten, professionalisering van studenten, docenten en professionals van Hogeschool Inholland en Omring. En daarbij ook landelijk deze kennis te delen. Door deze samenwerking kunnen we het onderwijs en de studenten structureel verbinden aan relevante praktijkgerichte vraagstukken. Dit doe ik zeker niet alleen, maar met een heel team van onderzoekers binnen het lectoraat; we noemen dit de kenniskring. De onderzoekers in de kenniskring doen naast het werk in de praktijk onderzoek. Ze doen dit samen met studenten, die onderzoek- en innovatieopdrachten uitwerken, samen met gedreven professionals uit de praktijk én in samenwerking met docenten, collega-lectoren en externe onderzoekspartners. Vooral het samen doen maakt dit werk ontzettend leuk. Aan het eind van mijn rede kom ik terug op hoe die samenwerking eruitziet.
DOCUMENT
Clinical signs of malnutrition, starvation, cachexia and sarcopenia overlap, as they all imply muscle wasting to a various extent. However, the underlying mechanisms differ fundamentally and therefore distinction between these phenomena has therapeutic and prognostic implications. We aimed to determine whether dietitians in selected European countries have ‘sufficient knowledge’ regarding malnutrition, starvation, cachexia and sarcopenia, and use these terms in their daily clinical work.MethodsAn anonymous online survey was performed among dietitians in Belgium, the Netherlands, Norway and Sweden. ‘Sufficient knowledge’ was defined as having mentioned at least two of the three common domains of malnutrition according to ESPEN definition of malnutrition (2011): ‘nutritional balance’, ‘body composition’ and ‘functionality and clinical outcome’, and a correct answer to three cases on starvation, cachexia and sarcopenia. Chi-square test was used to analyse differences in experience, work place and number of malnourished patients treated between dietitians with ‘sufficient knowledge’ vs. ‘less sufficient knowledge’. Results712/7186 responded to the questionnaire, of which data of 369 dietitians were included in the analysis (5%). The term ‘malnutrition’ is being used in clinical practice by 88% of the respondents. Starvation, cachexia and sarcopenia is being used by 3%, 30% and 12% respectively. The cases on starvation, cachexia and sarcopenia were correctly identified by 58%, 43% and 74% respectively. 13% of the respondents had ‘sufficient knowledge’. 31% of the respondents identified all cases correctly. The proportion of respondents with ‘sufficient knowledge’ was significantly higher in those working in a hospital or in municipality (16%, P < 0.041), as compared to those working in other settings (7%). The results of our survey among dietitians in four European countries show that the percentage of dietitians with ‘sufficient knowledge’ regarding malnutrition, starvation, cachexia and sarcopenia is unsatisfactory (13%). The terms starvation, cachexia and sarcopenia are not often used by dietitians in daily clinical work. As only one-third (31%) of dietitians identified all cases correctly, the results of this study seem to indicate that nutrition-related disorders are suboptimally recognized in clinical practice, which might have a negative impact on nutritional treatment. The results of our study require confirmation in a larger sample of dietitians.
LINK