Onderwijskundige en pabodocent Dick de Haan onderzocht de samenhang tussen daltononderwijs, activiteiten om dit te realiseren en schoolprestaties. Uit dit promotieonderzoek blijkt dat naar mate een school actiever werkt aan schoolverbetering, dit positief van invloed is op de onderwijsprestaties van die school. Opmerkelijk is, dat juist de ambitie van scholen om meer volgens de daltononderwijsvisie te gaan werken, voor hen de cruciale aanleiding vormt tot intensivering van schoolverbeteringsactiviteiten. Als leraar op een basisschool kwam Dick de Haan in aanraking met het daltononderwijs en behaalde hij zijn doctoraal onderwijskunde. Daarmee zette hij de stap naar daltonopleider op een pabo. Hij raakte betrokken bij diverse netwerken en nascholing binnen de Nederlandse Dalton Vereniging, initieerde tweejaarlijkse daltoncongressen voor pabostudenten en publiceerde enkele titels over aspecten van het daltononderwijs. Vanaf de lancering in 2012 is hij eindredacteur van DaltonVisie, het tijdschrift voor daltononderwijs. Met dit proefschrift levert De Haan een wetenschappelijke bijdrage aan de kennis over daltononderwijs vanuit het perspectief van effectieve schoolverbetering.
DOCUMENT
De literatuurstudie maakt duidelijk dat verreweg het meeste onderzoek op het gebied van uitgebreid onderwijs in de VS wordt uitgevoerd. In Nederland is er nog geen stevige onderzoeksmatige onderbouwing van de effecten van verlengde onderwijstijd. De bestudeerde bronnen laten zien dat er verschillende bewijzen zijn dat naschoolse programma’s effectief zijn voor schoolprestaties, sociale vaardigheden en het tegengaan van delinquent gedrag. Ook kinderen uit kansarme gezinnen lijken baat te hebben bij het naschoolse aanbod. De positieve resultaten zijn in veel gevallen echter matig of doen zich alleen onder bepaalde specifieke randvoorwaarden voor.
DOCUMENT
Kinderen die niet zo actief zijn halen ongeveer de helft van hun beweging uit schooltijd (Stuij, Wisse, Mossel, Lucassen, & Dool, 2011). Extra beweegmomenten op school zijn daarom juist voor deze doelgroep een goede aanvulling op het dagelijks bewegen. De laatste jaren blijkt steeds vaker dat dit tevens veelal positieve gevolgen heeft voor de schoolprestaties van kinderen (Rasberry et al., 2011). Hoe kan dat? En is elke vorm van bewegen in de pauze even goed?
DOCUMENT
Literatuurverkenning in het kader van het project Children's Zone op Zuid
DOCUMENT
Molukse leerlingen die momenteel basisonderwijs volgen, behoren tot de derde, soms al vierde generatie. Toch vertonen de schoolprestaties van deze kinderen geen verbetering ten opzichte van de tweede generatie. Dit uit zich onder meer in de schooladviezen van het basisonderwijs: slechts 17% van de Molukse leerlingen krijgt een havo/vwo advies, terwijl 83 % een vmboadvies krijgt. Dit concludeert Veenman (2001) in Molukse jongeren in Nederland. Integratie met de rem erop. Veenman noemt daarbij als oorzaken voor de geconstateerde stagnatie onder meer taalproblemen.
DOCUMENT
Voor leerlingen met een autismespectrumstoornis (ASS) die substantiële ondersteuning nodig hebben, is passend onderwijs lastig te realiseren. Deze leerlingen kunnen problemen laten zien in hun betrokkenheid bij de leertaak, wat gerelateerd is aan lage schoolprestaties en voortijdige uitval. Ze hebben baat bij een goede gezamenlijke ondersteuning van de leerkracht én de jeugdhulpverlener. Echter, leerkrachten hebben vaak weinig onvoldoende kennis en ervaring met ASS om de juiste ondersteuning te kunnen bieden en jeugdhulpverleners die op school ingezet worden, zijn meestal onvoldoende op de hoogte van wat er vanuit het onderwijs moet gebeuren. Leerkrachten en jeugdhulpverleners kunnen elkaar versterken, maar er is nog te vaak sprake van figuurlijke afstand en gebrek aan verbondenheid. Gezamenlijk professionaliseren kan ervoor zorgen dat het handelen van leerkrachten en jeugdhulpverleners en hun interprofessionele samenwerking worden versterkt, zodat deze professionals een integraal aanbod op maat kunnen maken en op een talentgerichte wijze de betrokkenheid van leerlingen met ASS kunnen ondersteunen. In ’t PASST Samen werken leerkrachten en jeugdhulpverleners (professionals) aan het versterken van hun handelen en hun interprofessionele samenwerkingsvaardigheden. Het doel daarvan is dat de betrokkenheid bij het leren van kinderen met een autismespectrumstoornis (ASS) vergroot wordt. Leerkrachten en jeugdhulpverleners ontwikkelen nieuwe kennis en vaardigheden die ze direct kunnen toepassen in hun werk. Hierdoor wordt hun handelingskracht om een integrale aanpak vorm te geven versterkt. Dit levert uiteindelijk tijdwinst op, omdat er preventief gewerkt wordt aanproblemen die samenhangen met een verlaagde betrokkenheid (bijv. interactieproblemen). Hierdoor worden de kansen voor kinderen met ASS vergroot.
DOCUMENT
Het ondersteunen van leerlingen met kenmerken van autisme is een uitdaging. Deze leerlingen ervaren vaak moeilijkheden in betrokkenheid bij het leren, wat schoolprestaties en uitval beïnvloedt. Leerkrachten missen soms de juiste kennis en competenties om goed aan te kunnen sluiten bij de ondersteuningsvraag van leerlingen. Samenwerking met de jeugdhulpverlening kan bijdragen aan een betere aanpak, maar vraagt om professionalisering.In ’t PASST Samen is een professionaliseringstraject ontwikkeld, uitgevoerd en geëvalueerd via ontwerponderzoek. De centrale vraag was: Hoe draagt een professionaliseringstraject bij aan het versterken van het handelen in de klas en hetinterprofessioneel samenwerken van leerkrachten en jeugdhulpverleners, zodat zij een integrale aanpak kunnen vormgeven waarmee de betrokkenheid van leerlingen met (kenmerken van) autisme wordt vergroot? Om de interprofessionele samenwerking en het handelen in de klas te meten, zijn een vragenlijst, dagboekjes, observaties in de klas en waardecreatie-interviews gebruikt.In de resultaten kwam naar voren dat het bieden van structuur helpt bij de ondersteuning van leerlingen met autisme en dat professionals hierin vaardig zijn. Autonomieverlening blijft echter een uitdaging. De observaties toonden een positief verband tussen autonomieverlening en betrokkenheid, hoewel er per casus verschillenwaren. De ontwikkeling in autonomieverlening en betrokkenheid verschilden eveneens per dyade (professional-leerling-koppel). Er leek een plafondeffect in betrokkenheid en autonomieverlening te ontstaan en een terugval in de kwaliteit van de interactiepatronen. Wat betreft de interprofessionele samenwerking tussen leerkrachten en jeugdhulpverleners bleken waardering voor expertise, collectief eigenaarschap van doelen en kennisdeling essentieel te zijn, maar er zijn ook knelpunten genoemd, zoals tijdgebrek. Uit ingevulde dagboekjes kwam naar voren dat er een grote verscheidenheid is aan samenwerking, zowel van moment tot moment als van persoon tot persoon. Professionals waren positiever over de aanpak dan over deinterprofessionele afstemming. Het lijkt van belang om te investeren in randvoorwaarden, het samen formuleren van een visie en cyclisch (samen)werken. De evaluatie van de professionalisering toonde aan dat het traject vooral directe, potentiële en toegepaste waarde voor de praktijk had. De train-de-coach en het netwerkleren bleken daarnaast ook gerealiseerde waarde voor de praktijk te hebben, ze droegen bij aan veranderingen binnen de organisatie. De coaching bood professionals inzicht en praktische tips voor in de klas. De online leeromgeving werd weinig gebruikt, maar had wel waarde.De resultaten bieden aanleiding voor een vervolgonderzoek, bijvoorbeeld naar het langere termijneffect van deze professionalisering of naar de samenhang in autonomieverlening met structuur bieden en flexibel ondersteunen als het gaat om leerlingen met (kenmerken van) autisme. Het project resulteerde in een gevalideerd professionaliseringstraject met handleidingen en praktische (e)tools. Deze bieden overdraagbare oplossingen voor leerkrachten en jeugdhulpverleners, en dragen bij aan inclusiever onderwijs.
DOCUMENT
Annual rhythms in humans have been described for a limited number of behavioral and physiological parameters. The aim of this study was to investigate time-of-year variations in late arrivals, sick leaves, dismissals from class (attendance), and grades (performance). Data were collected in Dutch high school students across 4 academic years (indicators of attendance in about 1700 students; grades in about 200 students). Absenteeism showed a seasonal variation, with a peak in winter, which was more strongly associated with photoperiod (number of hours of daylight) compared with other factors assessed (e.g., weather conditions). Grades also varied with time of year, albeit differently across the 4 years. The observed time-of-year variation in the number of sick leaves was in accordance with the literature on the seasonality of infectious diseases (e.g., influenza usually breaks out in winter). The winter peak in late arrivals was unexpected and requires more research. Our findings could be relevant for a seasonal adaptation of school schedules and working environments (e.g., later school and work hours in winter, especially at higher latitudes where seasonal differences in photoperiod are more pronounced).
DOCUMENT
Om te kunnen functioneren in de huidige kennismaatschappij worden kritische en onderzoekende vaardigheden belangrijk geacht voor toekomstige professionals (De Boer, 2017). Hogescholen spelen een belangrijke rol in het opleiden van deze professionals en hebben mede daarom de wettelijke taak gekregen om onderzoek te doen en dit te integreren in het onderwijs (Griffioen & De Jong, 2015). Hoe dragen docenten, onderzoekers, onderzoek- en onderwijsmanagers in de dagelijkse praktijk bij aan het samenbrengen van onderzoek en onderwijs? Om deze vraag te beantwoorden werden N=61 interviews afgenomen met deze actoren binnen drie Nederlandse hogescholen. De resultaten laten zien dat de gedragsintenties die de respondenten bespreken verdeeld kunnen worden in drie categorieën: integratie van onderzoek in onderwijs; integratie van onderwijs in onderzoek; en het samenkomen van onderzoek en onderwijs. In de drie categorieën kan zowel ‘direct gedrag’ als ‘ondersteunend gedrag’ onderscheiden worden. Opvallend is dat de focus binnen de gedragsintenties ligt op het integreren van iets van onderzoek in het onderwijs, en in mindere mate van iets van onderwijs in het onderzoek. De implicaties van de resultaten en de opzet van het vervolgonderzoek worden bediscussieerd met het publiek tijdens het congres.
DOCUMENT