In het basisonderwijs speelt de leerkracht een belangrijke rol bij leren lezen. Door de schoolsluiting in 2020 moesten leerkrachten hun leesonderwijs op afstand inrichten in de thuisomgeving van de leerlingen. Dit onderzoek bracht in kaart welke doelen basisschoolleerkrachten nastreefden bij dit noodgedwongen leesonderwijs op afstand, binnen welke omstandigheden zij dit moesten vormgeven en welke (on)mogelijkheden zij hierbij ervoeren. Uit inhoudsanalyse van vragenlijsten (N=37) en interviews (N=10) bleek een grote verscheidenheid in onder andere aanbod, tijdsplanning, groepsgrootte en inzet van digitale middelen. De ervaren (on)mogelijkheden liepen ook uiteen en bleken samen te hangen met de omstandigheden van alle betrokken actoren (leerling, leerkracht, ouders), de (digitale) leeromgevingen en de beoogde doelen (leesprestatie, leesmotivatie en/of sociaal-emotioneel welbevinden). Voor alle leerkrachten bleken interactieve instructie, met name voor technisch lezen, het monitoren en reguleren van het leerproces van de leerling op afstand en het faciliteren van samenwerking tussen leerlingen uitdagend, zo niet onmogelijk. Deze bevindingen dragen bij aan verklaringen voor de uiteenlopende effecten van de schoolsluiting en bieden aanknopingspunten voor de vormgeving van leesonderwijs, waarbij betrokken actoren (b.v. ouders en leerkrachten) uit de thuisomgeving en de schoolomgeving meer samen optrekken - al dan niet op afstand.
LINK
Hoe richtten leerkrachten het leesonderwijs in tijdens de eerste schoolsluiting en hoe hebben zij dat ervaren?
DOCUMENT
Leesvaardigheid wordt gezien als een sleutelcompetentie voor het basisonderwijs en is een sterke voorspeller van toekomstig maatschappelijk en academisch succes. Gedurende alle jaren van het basisonderwijs wordt daarom sterk ingezet op leesonderwijs op school. De leerkracht speelt hierin een grote rol, bijvoorbeeld bij het inoefenen van de verschillende vaardigheden die bij leren lezen komen kijken. Toen de scholen in Nederland tijdelijk werden gesloten en de leerlingen noodgedwongen afstandsonderwijs volgden (van 16 maart tot 25 april 2020), dienden leerkrachten in Nederland in zeer korte tijd en zonder gedegen onderwijskundig ontwerp, hun grotendeels klassikale face-to-face onderwijs om te zetten in (digitaal) onderwijs op afstand. In dit onderzoeksproject is aan de hand van de ervaringen van leerkrachten (in opleiding) onderzocht hoe het leesonderwijs op afstand was vormgegeven en wat we hiervan kunnen leren met betrekking tot toekomstige keuzes voor afstandsonderwijs.
DOCUMENT
In Amsterdam heeft 33% van de kinderen een motorische achterstand op de basisschool (factsheet Gymmermansoog, 2017), wat veelal ook gevolgen heeft voor de sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling (Taanila et al., 2005; Veiga et al., 2017). Kinderen met een ernstige motorische achterstand (categorie ‘rood’) worden vanuit de school doorverwezen naar externe zorg (zorgtraject Gymmermansoog, zie Figuur 3). Echter, de gymleraar moet ondersteuning bieden aan de grote groep kinderen met een matige achterstand (categorie ‘oranje’). Voor dit traject is momenteel nog onvoldoende aandacht, terwijl we weten dat door natuurlijk beloop een aanzienlijk deel van deze groep kinderen een ernstige achterstand zal ontwikkelen (zie Figuur 1). Gerichte preventieve ondersteuning aan deze grote groep kinderen, om ernstige motorische achterstanden te voorkomen, is daarom belangrijk. In Amsterdam werken gymleraren al actief aan het terugdringen van motorische achterstanden via programma’s als Motor Remedial Teaching (MRT) en Gym+. Echter, de effectiviteit van deze interventies is niet aangetoond. De gymleraar is, met ondersteuning van ALO en gemeente, in staat risicokinderen te screenen. Maar daarmee rijst de vraag welke ondersteuning de gymleraar deze risicokinderen het beste kan bieden. In dit onderzoek zal de effectiviteit van twee motorische interventies op school bepaald worden door een voor-, na- en retentiemeting. Door middel van een checklist en observaties worden de kenmerken van de interventies bepaald. De kenmerken van de kinderen worden in kaart gebracht, om te achterhalen voor welke kinderen deze interventies wel of niet werken. Vervolgonderzoek kan zich dan richten op verdere interventie-ontwikkeling, zodat de gymleraar voor ieder kind op school gepaste ondersteuning binnen en buiten de les kan realiseren.