The present study assesses the impact of stereotype threat on how women experience digital gaming in an evaluative context. By means of a controlled lab experiment, this study tested the effects of reinforcing stereotypical information suggesting that women are less competent players versus the effects of countering this stereotype. In doing so, game leaderboard scores were manipulated distinguishing between Stereotype Neutral (high scores without gender cues), Stereotype Boost (female-dominated high scores) and Stereotype Threat (male-dominated high scores) conditions. Results indicated that gamer identity, trait competitiveness, and playing habits modulate the experience of social identity threat. Performance and affective responses elicited by the Stereotype Threat Condition were more negatively affected in case of strongly identified gamers, highly competitive women, and/or avid players when compared with the other conditions. However, virtually no differences were observed when comparing the Stereotype Neutral and Stereotype Boost conditions. Overall, the present study demonstrates the existence of the stereotype threat mechanism and how this undermines the game experience of female players within digital game culture.
LINK
Questions we care about (objectives) This study contributes to the body of knowledge of entrepreneurial educators’ strategies to work towards gender inclusion in entrepreneurial education (EE). By illustrating how gender stereotypes and gender bias are constructed and reconstructed in EE. An important insight is taken from the study by (Jones, 2014), this author shows that entrepreneurs are presented in EE as a homogeneous group with similar character traits and an equal 'entrepreneurial mindset' (p. 244). This description portraits a right way to be an entrepreneur which is traditionally been associated with a white western man, masculine behaviour and masculine abilities (Jones, 2014). As a consequence, a paradox in EE appears; training and education reduces the gender gap on the one hand (Cheraghi and Schøtt, 2015), but at the same time it is also the place where the gender gap is maintained because these gender stereotypes are intertwined in this training and education (Korhonen, Komulainen and Räty, 2012). The aim of this paper is to use Social Role Theory in order to better understand the dynamics of gender in EE. This leads to the following research questions: what are the main mechanisms that contribute to gender-inclusive entrepreneurship education (EE) and how are the different mechanisms that contribute to gender inclusive entrepreneurship education (EE) integrated into the current curriculum?Approach In-depth interviews with 12 lecturers that teach/coach in the field of EE from across various faculties in a large University for Applied Sciences combined with newsletters created by one of largest EE programs at this institution (267 pages in 2020) is carried out. A semi-structured questionnaire was used to guide the in-depth interviews. Subsequently, discourse analysis gives insight into gendering in EE at the investigated institution. Results The main findings suggests that when questioned about the topic all respondents stressed the importance of gender equally, only a few seem to be aware of the need to address the issue in their classroom(s) while none of the programs currently adopt a gender perspective while coaching their potential entrepreneurs or when addressing how the entrepreneurial ecosystem functions. Implications These findings and perspectives point to the importance of recognizing that a “one size fits all” approach to curricula may not be appropriate, and that gender-sensitive programming, especially related to dealing with these gender stereotypes and gender bias, are needed. This means that in educational development there are opportunities to create better education and create equal opportunities for male and female students. Value/originalityWomen still form the minority amongst the population of (potential) entrepreneurs and find it more difficult to grow their venture due to a range of (institutional) barriers. This study shows that, thus far, EE insufficiently addresses this topic and points to opportunities for interventions for increasing the gender inclusiveness of the entrepreneurial ecosystem, especially for female ones, instilling in them the awareness and knowledge that as a female entrepreneur starting a business isn’t without gendered challenges. This research therefore adds to the body of knowledge on the construction and reconstruction of gender stereotypes and gender bias in the field of EE.
MULTIFILE
Social enterprises and government share the ultimate goal of solving societal problems, which provides a lot of potential for collaboration between the two parties. While the local government level is the most relevant for social enterprises, little research has been done on the relationship between social entrepreneurs and local government officials. However, in the Netherlands, social enterprises experience these relations as far from optimal, evidenced by the fact that they named ‘regulations and government policy’ as the most important obstacle for increasing their impact in a 2015 sector survey. Therefore, a pilot project was started with social entrepreneurs in an Amsterdam neighbourhood, forming a learning network aiming to improve relations with local government. In the network, an innovative tool was developed in the form of a set of five illustrated stereotypes of social entrepreneurs with certain views towards local government. These stereotypes serve both as a reflection tool for social entrepreneurs and as a communication tool to open dialogue between social entrepreneurs and local government. We conclude that in an applied research project, it is crucial to place focus on the final phases in which results are reformulated into practical tools to match target groups, and resulting tools are distributed through targeted events and publications.
DOCUMENT
Slaapproblemen zijn een van de meest voorkomende bijkomende klinische aandoeningen bij autisme. Docenten in het Voortgezet Speciaal Onderwijs merken dat veel leerlingen met autisme problemen in de klas laten zien die zij toeschrijven aan deze slaapproblemen. De leerlingen komen te laat op school, zijn vermoeid, maken een sombere indruk en zijn snel geïrriteerd, wat soms uitmondt in verbale of fysieke agressie naar medeleerlingen of leerkrachten. Het schools functioneren heeft er duidelijk onder te lijden: de leerlingen kunnen zich slecht concentreren, slaan informatie minder goed op en krijgen hun taken niet af. In de periodes dat er sprake is van slaapproblemen neemt daarnaast ook het autistisch gedrag toe, waaronder stereotype en dwangmatig gedrag en overgevoeligheid voor omgevingsprikkels. Docenten geven aan behoefte te hebben aan een gedegen wetenschappelijk onderbouwde methode om in hun dagelijkse werk in de klas adequaat op de slaapgerelateerde problemen te kunnen anticiperen. Dit betekent dat zij inzicht moeten hebben in de relatie tussen de problemen die zij in de klas zien en het slaapgedrag thuis, zodat zij zowel in hun pedagogisch optreden als in hun communicatie met ouders gericht actie kunnen ondernemen. Het inzetten van een mobiele applicatie (app) zou hier mogelijk uitkomst kun bieden. Een app die dagelijks monitort op relevante aspecten van slaapgedrag en schoolfunctioneren zou de docent snel en gericht van de benodigde informatie kunnen voorzien om te kunnen handelen. Het huidige voorstel betreft de ontwikkeling en toetsing van een slaapinterventie-programma op basis van een dergelijke app, in co-creatie met de driehoek leerkracht-leerling-ouder. De centrale onderzoeksvraag hierbij is: hoe kan de inzet van een app - waarmee slaapgedrag en schoolfunctioneren dagelijks wordt gemonitord – de docent helpen om samen met leerlingen en ouders het slaapgedrag en het schoolfunctioneren van de leerlingen met een autismespectrumstoornis te verbeteren? In een effectonderzoek wordt uiteindelijk de werkzaamheid van dit slaapprogramma getoetst.
De nieuwe jeugdwet (2014) en de wet op passend onderwijs (2012) hebben als doel kinderen zoveel mogelijk in hun eigen leeromgeving laten opgroeien, waarbij het onderwijs en de jeugdhulp rondom het kind en het gezin worden georganiseerd (Coalitie passend onderwijs - jeugdhulp - zorg, 2018). Als gevolg hiervan wordt van professionals in het domein ‘kind en educatie’ (onderwijs, kinderopvang, sociaal werk, jeugdzorg, buurtwerk, sociaal werk en gemeente) steeds meer verwacht dat ze samenwerken met professionals uit verschillende sectoren om de zorg rondom het kind zo optimaal mogelijk te organiseren (interprofessioneel samenwerken). Van lerarenopleiders wordt verwacht dat zij studenten voorbereiden op het interprofessioneel samenwerken in de praktijk. Hiervoor is goed inzicht in deze complexe beroepstaak essentieel. In recente literatuur wordt de noodzaak van interprofessioneel samenwerken steeds benadrukt (Peeters, 2018; Slot & Leseman, 2019), echter een eenduidig beeld van wat goed interprofessioneel samenwerken inhoudt ontbreekt nog, evenals de complexiteitsfactoren die een rol spelen in het werkveld. In het postdoconderzoek wordt door cognitieve taakanalyse (CTA) inzichtelijk gemaakt welke kennis, vaardigheden en attitudes onderwijsprofessionals nodig hebben voor interprofessionele samenwerking. Door middel van interviews, observaties en expertmeetings met onderwijsprofessionals in tien goede praktijkvoorbeelden, wordt een vaardighedenhiërarchie ontwikkeld: een overzicht van alle vaardigheden en hun onderlinge relaties. Daarnaast worden complexiteitsfactoren in kaart gebracht. Deze inzichten worden gebruikt om onderwijsmodules te ontwikkelen voor opleidingen binnen KPZ. Uitgangspunt is het vier-componenten instructiemodel dat uitgaat van een hele-taak-benadering (Van Merriënboer & Kirschner, 2018). Dit model is uitermate geschikt voor het aanleren van complexe beroepstaken waarbij kennis, vaardigheden en attitudes geïntegreerd zijn. Studenten leren in authentieke leertaken (ontleend uit de CTA) oplopend in complexiteit interprofessioneel samen te werken. Naast het ondersteunen van studenten, draagt dit onderzoek bij aan professionalisering van lerarenopleiders en geeft het inzicht aan het werkveld in de volle breedte van interprofessioneel samenwerken.
Forensisch sociale professionals hebben een cruciale rol in de trajecten van cliënten met verslavingsproblematiek. Veel onderzoek naar de effectiviteit van het forensische werk gaat over methodieken (‘what works’). Er is nog maar weinig bekend over de persoonlijke stijl en opvattingen van de professionals (‘who works’). Wat zijn bijvoorbeeld opvattingen ten aanzien van middelengebruik van cliënten en wanneer/hoe grijp je in?Doel In dit project inventariseerden we deze opvattingen bij reclasseringswerkers, maar ook professionals in ambulante en klinische forensische instellingen. Vervolgens onderzochten we welke mogelijke invloeden dit heeft op het werk van professionals en op het traject van de cliënt. Op basis van deze bevindingen hebben we aanbevelingen geformuleerd voor de praktijk van forensisch sociale professionals. Ook voor het onderwijs kunnen deze aanbevelingen en de opgedane kennis uit het project worden gebruikt om toekomstige professionals optimaal voor te bereiden. Resultaten De attitudes van professionals over middelengebruikers en behandelbaarheid zijn over het algemeen positief. Er is veel overeenstemming over de behandelbaarheid van verslaving, maar er heerst wel verdeeldheid over hoe de behandeling vormgegeven dient te worden, met name of druk uitoefenen bruikbaar is. We vonden interessante verschillen tussen groepen: Verslavingsprofessionals hebben minder moralistische/stereotype attitudes en een andere kijk op behandeling. Professionals die persoonlijke ervaringen hebben met middelengebruik /verslaving zijn toleranter en optimistischer, maar tegelijkertijd strenger wanneer ze terugval bij hun cliënt constateren. Professionals gaan bij constatering van gebruik eerst in gesprek met cliënt en analyseren de risico’s. Het handelen geschiedt vooral op basis van risico’s, in overleg met collega’s en volgens geldende procedures. Aanbevelingen Investeer voor het gehele forensisch sociale domein in meer voorlichting en educatie over (behandeling van) verslaving. De SVG kan mogelijk vaker een consulterende rol oppakken rondom cliënten met verslavingsproblematiek. Stimuleer dialoog en kennisuitwisseling tussen professionals uit verschillende type instellingen, zodat ze beter op de hoogte zijn van elkaars visie, aanpak en beleid op gebied van middelengebruik. Nader onderzoek is gewenst, vooral naar de invloed van attitudes op handelen, samenwerking in de keten rondom cliënten met verslavingsproblematiek, werkplezier, toewijding en mentale veerkracht van professionals. Looptijd 01 juni 2019 - 15 oktober 2020 Aanpak Het onderzoek bestond uit: Een literatuuronderzoek Een online enquête die door 314 professionals is ingevuld Een (kleine) vignetstudie waarbij de HU in gesprek ging over de mogelijke invloed van attitudes op handelen Bespreken van de resultaten met een aantal SVG-professionals (member check)