Samenvatting: Door HRM-bachelor hbo-studenten te betrekken bij een onderzoeksproject in het Amsterdamse Nieuw-West probeerden we een bijdrage te leveren aan ‘Bildung’ van de studenten: kritisch zelfbewustzijn en empathie ontwikkeling in het onderwijs. De vraag die centraal staat in dit artikel is:Welke bijdrage aan ‘Bildung’ van de deelnemende HRM studenten heeft een maatschappelijk relevant project als ‘meedoen in Nieuw-West’ gegeven? Om tot een antwoord te komen op onze vraag hebben we drie jaar na dato diepte-interviews afgenomen bij tien studenten die deelnamen aan het onderzoekproject. Op basis van ons explorerend onderzoek concluderen we dat dit project een bijdrage heeft geleverd. Echter, het vormt in het huidige onderwijsaanbod zo’n vreemde eend in de bijt dat studenten pas kunnen werken aankritische reflectie nadat in vervolgstudies inhouden zijn aangeboden die reflectie mogelijk maken. In een opleiding moet vaker van de gebaande paden worden afgeweken, niet alleen in praktische zin, maar ook in de theoretische onderbouwing. Zo’n curriculum kan een bijdrage leveren aan een begin van ‘Bildung’. --Summary: By involving HRM bachelor students (higher professional education) in a research project in Amsterdam, we tried to contribute to ‘Bildung’ of the students: critical self-awareness, and empathy development in education. The question that is central in this article is: What contribution to ‘Bildung’ did the research project ‘participating in a district of Amsterdam’ offered to the participating HRM students? We have interviewed in depth ten students who participated in the research project. Based on our exploratory research, we conclude that this project has made a contribution to ‘Bildung’. However, in the current educational curriculum there is no emphasis on the role of a component such as critical self-reflection. To offer the possibility to develop ‘Bildung’ it is necessary to pay attention to the practical sense and the theoretical foundation in the curriculum. Such a curriculum can contribute to the start of ‘Bildung’.
MULTIFILE
Onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut uit 2001 laat zien dat zo'n 10 procent van de totale studentenpopulatie in het Nederlandse hoger onderwijs belemmeringen ondervindt op grond van iin of meer functionele beperkingen. De voortgaande digitalisering van leeromgevingen in het hoger onderwijs kan kansen bieden om een verschuiving van drempels te bewerkstelligen. Maar er lijkt een tegenstelling te bestaan tussen het insluitend en uitsluitend potentieel van digitaal hoger onderwijs, een toegankelijkheidsparadox. Voor sommige functionele beperkingen is er sprake van verhoogde toegankelijkheid, voor andere evenwel van een verslechterde situatie. Voor een belangrijk deel hebben we de toegankelijkheid van digitaal onderwijs zelf in handen. Er kunnen hierbij tal van technologische hulpmiddelen gebruikt worden, voor uiteenlopende vormen van beperking (visuele, auditieve, motorische, cognitieve en spraak-/taalbeperkingen). Ook bevatten elektronische leeromgevingen en andere softwareproducten veelal specifieke functionaliteiten om de toegankelijkheid van digitaal onderwijs te vergroten. Er worden in deze publicatie zogeheten 'steekkaarten' aangeboden voor een aantal van deze applicaties: korte en bondige beschrijvingen van hun toegankelijkheidskenmerken. Maar gebruikers van deze software hebben vaak niet of nauwelijks profijt van de beschikbare mogelijkheden, zodat een grote groep studenten onvoldoende toegang krijgt. Dit heeft ondermeer te maken met de onbekendheid van het thema toegankelijkheid van digitaal onderwijs en de mythologie daaromheen (toegankelijke websites zouden bijvoorbeeld saai zijn en geen lay-out kunnen bevatten). Er is een verhoogd bewustzijn in het Nederlandse hoger onderwijs nodig over het thema toegankelijkheid, met een continue samenwerkingsactie van organisaties die structureel werken rond studenten met functionele beperkingen en/of rond elektronische leeromgevingen.
Purpose: This case study is presented to inform the reader of potential speech, language, cognitive, and emotional characteristics in preadolescent cluttering. Method: This case study describes a 10-year-old boy who started to clutter during preadolescence. The case illustrates that, in some adolescents, cluttering can co-occur with temporary stuttering-like behavior. In this case, signs of disturbances in speech-language production associated with behavioral impulsiveness as a young child were noted. Speech, language, cognitive, and emotional results of the case are reported in detail. Results: The changes in fluency development are reported and discussed within the context of changes in the adolescent brain as well as adolescent cognitive and emotional development. While being unaware of their speech condition before adolescence, during preadolescence, the changes in brain organization lead to an increase in rate and a decrease in speech control. Given that the client had limited understanding of what was occurring, they were at risk of developing negative communication attitudes. Speech-language therapists are strongly advised to monitor children with cluttering signals in the early years of their adolescence.
Voor een geslaagde logopedische behandeling van mensen die stotteren is het van belang dat cliënten thuis regelmatig oefeningen doen. In de praktijk wordt dit vaak niet gedaan. Een belangrijke reden hiervoor is dat oefeningen voor logopedie vaak vermoeiend en niet leuk zijn om te doen. Het huidige project is er op gericht om te onderzoeken op welke manier een digitaal ondersteuningsproduct ingezet kan worden om het oefenen leuker en makkelijker te maken bij logopedie voor mensen die stotteren. In een voortraject is onderzoek gedaan naar de technische en economische haalbaarheid van een digitaal product voor oefeningen gericht op stotteren (MIT19042, 2019). Deze haalbaarheidsstudie heeft onder meer aangetoond dat een digitaal ondersteuningsmiddel niet alleen gericht moet zijn op de therapeutische setting; patiënten/consumenten moeten de tool ook zelfstandig kunnen gebruiken. Het is daarbij van essentieel belang dat de cliënt op het goede moment ondersteuning vraagt van een therapeut. Daarom willen onderzoekers van de Hanzehogeschool Groningen in samenwerking met stottertherapeuten en het bedrijfsleven nu onderzoeken hoe een digitaal product voor oefeningen bij stottertherapie aan tenminste twee doelstellingen kan voldoen: Enerzijds moet het de oefeningen die horen bij stottertherapie aantrekkelijker maken, zodat er thuis regelmatiger geoefend wordt. Anderzijds moet het product cliënten ondersteunen om zelf op het goede moment en op de goede manier hulp in te schakelen van de therapeut. Beoogd wordt om een prototype te ontwikkelen over een deel van de oefeningen die als moeilijk en niet leuk worden ervaren en te testen of de oefeningen hiermee thuis vaker worden uitgevoerd. Daarnaast wordt beoogd om een methode te ontwikkelen en testen waarmee cliënten worden ondersteund om op het goede moment hulp in te schakelen. Aan beide voorwaarden moet worden voldaan voordat een product op de markt gebracht kan worden.
Voor een geslaagde logopedische behandeling is het van belang dat cliënten thuis regelmatig oefeningen doen. In de praktijk wordt dit vaak niet gedaan. Een belangrijke reden hiervoor is dat oefeningen voor logopedie vaak vermoeiend en niet leuk zijn om te doen. Het huidige project is er op gericht om te onderzoeken op welke manier een digitaal ondersteuningsproduct ingezet kan worden om het oefenen leuker en makkelijker te maken bij logopedie voor mensen die stotteren. In een voortraject is onderzoek gedaan naar de technische en economische haalbaarheid van een digitaal product voor oefeningen gericht op stotteren (MIT19042, 2019). Deze haalbaarheidsstudie heeft onder meer aangetoond dat een digitaal ondersteuningsmiddel niet alleen gericht moet zijn op de therapeutische setting; patiënten/consumenten moeten de tool ook zelfstandig kunnen gebruiken. Het is daarbij van essentieel belang dat de cliënt op het goede moment ondersteuning vraagt van een therapeut. Daarom willen onderzoekers van de Hanzehogeschool Groningen in samenwerking met stottertherapeuten en het bedrijfsleven nu onderzoeken hoe een digitaal product voor oefeningen bij stottertherapie aan tenminste twee doelstellingen kan voldoen: Enerzijds moet het de oefeningen die horen bij stottertherapie aantrekkelijker maken, zodat er thuis regelmatiger geoefend wordt. Anderzijds moet het product cliënten ondersteunen om zelf op het goede moment en op de goede manier hulp in te schakelen van de therapeut. Beoogd wordt om een prototype te ontwikkelen over een deel van de oefeningen die als moeilijk en niet leuk worden ervaren en te testen of de oefeningen hiermee thuis vaker worden uitgevoerd. Daarnaast wordt beoogd om een methode te ontwikkelen en testen waarmee clienten worden ondersteund om op het goede moment hulp in te schakelen. Aan beide voorwaarden moet worden voldaan voordat een product op de markt gebracht kan worden.