Mediation naast Strafrecht (MnS) is waardevol omdat het werkt. (Cleven et al, 2015) Het werkt voor slachtoffers, verdachten en de samenleving. MnS valt onder de paraplu van ‘herstelbemiddeling’. MIS is een specifieke vorm van herstelbemiddeling en vindt plaats voorafgaand en lopende de rechtszitting, met andere woorden: herstelbemiddeling in een vroegtijdig stadium. Bovendien kent MnS een aantal specifieke en formele regels. Er wordt gestart met een mediationovereenkomst, waarin een aantal spelregels zijn opgenomen die het mediationtraject reguleren (zoals geheimhouding, vrijwilligheid, commitment e.d.). En het traject wordt beëindigd met een overeenkomst waarin de afspraken die er tussen verdachte en het slachtoffer zijn gemaakt, zijn vastgelegd. Deze afspraken worden meegenomen in het vervolgtraject van de strafzaak. (art 51h Sv lid 2: Indien een bemiddeling tussen het slachtoffer en de verdachte tot een overeenkomst heeft geleid, houdt de rechter, indien hij een straf en maatregel oplegt, daarmee rekening). MnS speelt met andere woorden een rol tussen dader en slachtoffer maar kan ook het strafproces beïnvloeden. Marion Uitslag is bestuurslid van de Vereniging Mediators in Strafzaken; in het artikel staat het bestuur als auteur vermeld.
In dit hoofdstuk worden de ontwikkelingen in mediation in Nederland geschetst. Mediation wordt al enige tijd ingezet voor bemiddeling in conflicten. Niet onbelangrijk is dat de druk op de Rechtspraak hierdoor vermindert. Nieuw is de inzet van mediation in strafzaken. Voor de verdere ontwikkeling van mediation is een stevig beroepsprofiel en verdergaande professionalisering wenselijk. Er is behoefte aan onderzoek, waardoor het vak meer handen en voeten krijgt.
MULTIFILE
Fysieke en digitale sporen worden vaak gebruikt in strafzaken om misdrijven te bewijzen. Fysieke sporen worden meestal geanalyseerd om daarmee de bron van het spoor te achterhalen, maar forensisch onderzoekers toetsen de laatste jaren vaker hypothesen op activiteitniveau aan de hand van fysieke sporen. Op dit moment wordt nog weinig aandacht besteed aan activiteitniveau in de context van digitale sporen. Historisch gezien is dit be- grijpelijk omdat het tot voor kort nog lastig was om een persoon te koppelen aan een digitaal spoor. Maar nu smartphones, sociale media, slimme assistenten en horloges steeds persoonlijker worden, wordt in de bewijsvoering ook bij digitale sporen steeds vaker de vraag gesteld hoe het spoor is ontstaan. Het beantwoorden van die vraag kan helpen bij het vormen en toetsen van hypothesen en scenario’s in het rechercheonderzoek.Dit artikel begint met een introductie over het reconstrueren en bewijzen van activiteiten aan de hand van sporen. Vervolgens bespreken we een aantal Nederlandse strafzaken en analyseren we of en zo ja op welke wijze digitaal bewijs (mogelijk in samenhang met ander bewijs) is gebruikt om de activiteit van een verdachte te reconstrueren. Daarbij is zowel de digitale als de fysieke activiteit relevant nu onze fysieke ruimte en cyberspace in toenemende mate samensmelten. Dit artikel richt zich met name op de wijze waarop digitaal bewijs gebruikt kan worden bij het vormen en toetsen van hypothesen en scenario’s op activiteitniveau, en op de betekenis hiervan voor de opsporingspraktijk.
Mediators in strafzaken begeleiden de ingewikkelde dynamiek tussen verdachte en slachtoffer. Daarbij is van belang dat de verdachte verantwoordelijkheid neemt voor het gepleegde strafbare feit en de gevolgen daarvan. Dit om herstel voor beide mogelijk te maken.Doel Doel van dit SIA-Raak onderzoek is om te achterhalen hoe een verdachte precies verantwoordelijkheid kan nemen voor het gepleegde strafbare feit en de gevolgen daarvan en hoe de mediator dit kan ondersteunen. Resultaten Een handreiking voor mediationfunctionarissen om de geschiktheid van een zaak te beoordelen Interventietechnieken voor mediators Criteria om verantwoordelijkheid te beschrijven in de slotovereenkomst Looptijd 01 september 2022 - 31 augustus 2024 Onderzoeksvraag en deelvragen Onderzoeksvraag Welke criteria kunnen mediationfunctionarissen en mediators hanteren bij het vaststellen en stimuleren van ‘verantwoordelijkheid nemen door een verdachte’ tijdens het mediation in strafzaken traject en welk handelingsrepertoire is hiervoor nodig? Deelvragen 1. Op welke manier wordt ‘verantwoordelijkheid nemen door de verdachte’ ervaren door de verschillende stakeholders (mediationfunctionarissen, mediators, verdachten, slachtoffers, rechters, officieren van justitie, strafrechtadvocaten) in de verschillende fasen van het mediationtraject? 2. Hoe kan ‘verantwoordelijkheid nemen door een verdachte’ gedefinieerd worden? 3. Hoe kunnen mediationfunctionarissen tijdens het voorgesprek (fase 1) en mediators tijdens het intakegesprek (fase 2) beoordelen of een verdachte verantwoordelijkheid wil en kan nemen? 4. Welke interventies door mediators zijn het meest effectief om verdachten ertoe te bewegen verantwoordelijkheid te nemen tijdens het intakegesprek (fase 2) en het gezamenlijk gesprek (fase3)? 5. Op welke wijze kunnen mediators ‘verantwoordelijkheid nemen door een verdachte’ omschrijven in de slotovereenkomst (fase 4) zodat dit duidelijk is voor rechters en officieren van justitie? Aanpak Wij beantwoorden de onderzoeksvragen door middel van literatuuronderzoek, interviews en expertateliers.
Tijdens een mediation in strafzaken gaan verdachte en slachtoffer tijdens het strafproces onder begeleiding van een mediator met elkaar in dialoog over de gebeurtenis en de gevolgen daarvan. De mediationuitkomst is van invloed op de uitspraak van rechter of officier van justitie inzake het verdere verloop van de zaak. Volgens de Europese Unie slachtofferrichtlijn is het belangrijkste criterium voor een dergelijke mediation dat een verdachte verantwoordelijkheid neemt voor het delict omdat anders het gevaar bestaat dat een slachtoffer opnieuw slachtoffer wordt. Mediationfunctionarissen en mediators moeten daarom dit weten te hanteren. Zij geven echter in focusgroepen en verkennende interviews aan niet goed te weten wat een verdachte precies moet erkennen om verantwoordelijkheid te nemen. Zeker omdat een verdachte niet formeel hoeft te bekennen. Ook vragen zij zich af hoe ze kunnen interveniëren wanneer een verdachte geen verantwoordelijkheid neemt en op welke manier zij dit kunnen beschrijven in de slotovereenkomst. De hoofdvraag is daarom: ‘Welke criteria kunnen mediationfunctionarissen en mediators hanteren bij het vaststellen en stimuleren van ‘verantwoordelijkheid nemen door een verdachte’ tijdens het mediation in strafzaken traject en welk handelingsrepertoire is hiervoor nodig? Het onderzoeksproject heeft als doel formats te ontwikkelen om verantwoordelijkheid van een verdachte te toetsen, interventies op te stellen, en criteria te ontwikkelen voor het omschrijven hiervan in de slotovereenkomst. Op deze manier wordt bijgedragen aan verbetering van het verloop van de mediation, wat zowel slachtoffers als verdachten ten goede komt. Daarnaast draagt het bij aan de verdere kwaliteitsontwikkeling van het vak mediators in strafzaken en werkt het door in de opleiding tot mediator in strafzaken en het onderwijs van de Hogeschool Utrecht. In het consortium zitten de Vereniging Mediators in Strafzaken (VMSZ), Stichting Kwaliteit Mediators (SKE)/Mediators federatie Nederland (MfN), Landelijk team Mediation in Strafzaken (Landelijk Bureau Vakinhoud Rechtspraak), Hogeschool Utrecht en de Universiteiten Amsterdam (VU) en Maastricht.
Strafrechtmediator is een relatief nieuw beroep en de tijd voor reflectie en kwaliteitsvragen is rijp. Een strafrechtmediator heeft, anders dan bij reguliere mediations, niet alleen te maken met de overschrijding van een persoonlijke norm, maar ook met de overtreding van een maatschappelijke norm. De strafrechtmediator opereert in de context van het strafrecht, en heeft daarbij vaak de maken met verdachten en slachtoffers, waarbij psychische problemen een rol speelt. De bestaande kwaliteitsprotocollen van de Mediatorsfederatie Nederland voorzien hier niet altijd in. De voorgeschreven neutraliteit is niet altijd te transformeren naar een strafrechtmediation. Er is sprake van een strafbaar feit en secundaire victimisatie van het slachtoffer tijdens de strafrechtmediation moet worden voorkomen. Mediators zijn echter, uit angst voor een formele klacht, bang om van de voor de mediator geldende gedragsregels af te wijken en worstelen met hetgeen de praktijk vraagt in relatie tot de algemene regels die voor de mediator gelden. Met andere woorden de beroepspraktijk heeft behoefte aan specifieke kwaliteitseisen voor de strafrechtmediator. Deze behoefte wordt onderschreven door strafrechtmediators, verschillende werkveldpartners en kennispartners. Het consortium bestaat uit de twee leidende publieke organisaties op het gebied van strafrechtmediation, namelijk de Mediatorsfederatie Nederland (hierbij zijn vrijwel alle zelfstandig werkende strafrechtmediators aangesloten) en Slachtoffer in Beeld. Ook de vereniging van Mediators in Strafzaken heeft zich aangesloten. Werkveldpartners zijn de drie landelijke reclasseringsorganisaties en het landelijke project ZSM-werkplaatsen, de mediationfunctionarissen van vijf Rechtbanken, het Openbaar Ministerie (Eindhoven) en de politie Utrecht. De Universiteiten Utrecht (faculteit Rechten), Leuven (faculteit psychologie) en Maastricht (educational reseach and development), Restorative Justice Nederland en het European Forum Restorative Justice dragen vanuit hun deskundigheid bij aan dit onderzoek naar en de verdere ontwikkeling van de kwaliteit van de strafrechtmediator. De hoofdvraag van dit onderzoek is dan ook ‘Aan welke kwaliteitseisen moet een strafrechtmediator voldoen? En, hoe kunnen deze kwaliteitseisen worden geborgd?’