Een spontane taalanalyse (STA) wordt gezien als de gouden standaard voor de analyse van grammaticale problemen en het stellen van behandeldoelen bij kinderen met TOS. Logopedisten erkennen het belang van STA maar geven ook aan deze analyses weinig uit te voeren. Genoemde redenen hiervoor zijn een gebrek aan tijd, kennis en vaardigheden. Er is veel behoefte aan meer kennis over grammaticale ontwikkeling bij kinderen in de leeftijd van 7-10 jaar, het slim en snel uitvoeren van STA en het selecteren van geschikte behandeldoelen. Deze handreiking heeft als doel in deze behoefte te voorzien door kennis en vaardigheden over STA toegankelijker en beter toepasbaar te maken. Omdat logopedisten vooral veel vragen hebben over kinderen met TOS van 7-10 jaar, ligt de focus in deze handreiking op deze leeftijdsgroep. De handreiking is ontwikkeld binnen het onderzoeksproject ZINnig van het Lectoraat Logopedie van Hogeschool Utrecht.
DOCUMENT
Dit artikel beschrijft de bevindingen uit een explorerend literatuuronderzoek naar de grammaticale ontwikkeling van Nederlandstalige kinderen tussen 7 en 10 jaar met en zonder een taalontwikkelingsstoornis (TOS). De resultaten worden ook in een klinische context geplaatst, met als doel logopedisten te ondersteunen in de behandeling van grammaticale problemen bij kinderen met TOS in deze leeftijdsgroep. Grammaticale problemen zijn een kernprobleem van kinderen metTOSen behandeling van deze grammaticale problemen is daarmee een kerntaak van de logopedist. De verwervingsvolgorde van grammaticale structuren bij Nederlandstalige kinderen met een normale taalontwikkeling is redelijk duidelijk tot een leeftijd van 5 á 6 jaar. Voor oudere kinderen is dit veel minder het geval. Deze informatie is echter wel van belang om passende grammaticale behandeldoelen te kunnen selecteren en prioriteren.
DOCUMENT
Het versterken van de leesvaardigheid is een prioriteit voor de Nederlandse overheid, omdat goed tekstbegrip essentieel is voor het leren en voor het functioneren in de maatschappij. Onderzoek wijst uit dat Nederlandse jongeren minder vaardig en minder graag lezen, waardoor effectieve leeslessen nodig zijn. In lees- en literatuurlessen Nederlands (en lessen in moderne vreemde talen) ligt de nadruk vaak op het beantwoorden van vragen over teksten, met weinig aandacht voor het lezen en begrijpen van literaire teksten zoals poëzie. Dit is een gemiste kans, omdat het lezen van dergelijke teksten de leesvaardigheid en het begrip van taal en cultuur kan vergroten. In dit onderzoek is voor het eerst onderzocht hoe havo- en vwo-leerlingen poëzie lezen en begrijpen in vergelijking met proza (korte verhalen en beschrijvende teksten), met behulp van tekst-met-vragen en oogbewegingstechnologie. Een eerste bevinding is dat de leesprestaties voor poëzie consistent lager zijn dan voor proza in alle leerjaren. Daarnaast verbetert het begrip van poëzie niet in de loop van de leerjaren, terwijl het begrip van proza dat wel doet. De eyetracking gegevens laten met name zien dat leerlingen zowel poëzie als proza de eerste keer snel en lineair (oppervlakkig) lezen, maar poëzieteksten langer lezen na het lezen van een vraag. Vervolgens werd een leesprogramma voor poëzie en proza ontwikkeld en getest. Het programma is gebaseerd op observerend leren aan de hand van video's van de oogbewegingen van leerlingen. Leerlingen die deelnamen aan het programma lazen en begrepen poëzie, korte verhalen en informatieve teksten significant beter, ook in vergelijking met leerlingen die reguliere leeslessen volgden. Het is daarom aan te bevelen om in lessen Nederlands en in andere lessen aandacht te besteden aan het leesproces van leerlingen, met name poëzie.
DOCUMENT