This research investigates the impact of early facility management involvement on the effective utilization of building information modelling during the operation and maintenance phase. It looks at understanding the factors that encourage building owners to prioritize early facility manager engagement. This research also examined the role of facility managers when involved early in the process, including the stage in which FM should be involved, the additional knowledge and competencies to add value, the main tasks to perform and what barriers should be overcome to involve FM early. Lastly, this research defines the potential added value that early engagement has on the use of BIM in the operational phase. Recognizing that facility managers bear the ultimate responsibility for building management, this study explores how their early engagement can ensure BIM model align with operational needs, maximizing the technology’s benefits throughout a building’s lifespan. By examining the impact of early FM input, this research aims to provide actionable insights for facility managers to contribute to the BIM development process.
MULTIFILE
De gangbare, DSM-gestuurde interpretatie van depressieve stoornis doet de ervaring van mensen die aan deze stoornis lijden geen recht. Er ontbreken drie wezenlijke aspecten aan de DSM-definitie: een verstoorde wereldbetrekking, een verstoorde lijfelijkheid en een verstoorde temporaliteit. De fenomenologische uitleg van depressie die in mijn proefschrift centraal staat, laat deze psychische stoornis niet naar voren treden als extreme somberheid, maar als existentieel isolement. De ‘stemmingsstoornis’ (mood disorder) is zo beschouwd een afstemmingsstoornis: een verstoring van een proces of gebeuren van synchronisatie op een heel elementair, lijfelijk-affectief niveau. Dat het fenomeen depressie momenteel zo wijdverbreid is – de zogeheten depressie-epidemie – kan in verband worden gebracht met de wijze waarop het individu door de laatmoderne ‘neoliberale’ cultuur tot subject wordt gevormd. De hedendaagse subjectpositie is ‘isolistisch’ van aard. Dit staat op gespannen voet met de menselijke grondbehoefte aan elementaire afstemming. Anders gezegd: de laatmoderne subjectificatie van het individu is depressogeen. LinkedIn: https://www.linkedin.com/in/bert-van-den-bergh-95476526/
Het debat rond politiserende praktijken is steeds luider te horen (Kaulingfreks, 2022; Van Bouchaute & Vanderhulst, 2022), hoewel nog regelmatig ‘over de hoofden’ van werkers gevoerd. Sociaal werkers geven hun normatieve professionaliteit vorm in ‘rommelige’ of ‘modderige’ contexten, waarbij door reflectie op en in praktijkervaringen diens competenties van ‘artistery’ (kunstenaarschap/ambachtelijkheid) worden verfijnt (Schön, 1983, Van Ewijk, 2019). Ze kunnen daarin een machteloze acrobatische spagaat ervaren tussen hun doelgroep en de systeemwereld (Van den Dries, 2022). Individuele werkers gaan op verschillende manieren om met die spagaat, met als wellicht meest extreme coping het verlaten van het beroepsveld (Hoijtink, 2022). Dat is zorgwekkend omdat de aard van het werk juist vraagt om langdurige investering in de complexe relaties met en tussen burger en overheid. De morele spanning kan individueel lijken, maar is verbonden met collectieve processen. Als sociaal werker en kersverse promotieonderzoeker veronderstel ik dat de spanningen waarmee sociaal werkers worden geconfronteerd bij het werken aan sociale rechtvaardigheid, dehumaniserende en vervreemdende effecten kunnen hebben, wat hen paradoxaal genoeg verder weg kan drijven van dat doel. Ik ben geïnteresseerd in de impact die dit heeft op hen als professional, burger en als mens. Mijn stellingname is dat velen willen bijdragen aan sociale rechtvaardigheid, hoewel wellicht niet altijd onder die terminologie of met een gevoel erop toegerust te zijn. Samen met drie community werk praktijken zou ik via een participatieve en etnografische aanpak op zoek willen gaan naar kansen om collectief sociale rechtvaardigheidspraktijken te versterken. Het zoeken naar ‘best goed werk’ (Mattingly, 2013) in alledaagse modderige morele werkpraktijken – hoe taai, fragiel en riskant ook - kan dienen als morele laboratoria en wegwijzers van hoe het werk ‘bewerkt’ kan worden, of het leven geleefd kan worden. Ik geloof dat we gezamenlijk ‘kooltjes van hoop’ (Kunneman, 2009) kunnen vinden om aan te blazen.
MULTIFILE
Hogeschool Rotterdam wil in samenwerking met IT-Campus en Rotterdamse mkb-bedrijven onderzoeken of de dataskills die studenten in hun opleiding verwerven, aansluiten op de datageletterdheid die van hen als startende professionals wordt verlangd. Om dit te beoordelen vragen we Rotterdamse ondernemers naar de datagedreven uitdagingen en problemen die zij voor zich zien en of zij bij de instroom van startende professionals voldoende kennis en skills zien om die uitdagingen het hoofd te bieden. Met de uitkomsten kunnen kennisinstellingen een helder beeld krijgen van het concept datageletterdheid en hiermee een handvat bieden aan opleidingen om dataskills in de curricula aan te laten sluiten op de behoefte in de arbeidsmarkt van de Metropoolregio Rotterdam-Den Haag (MRDH). We werken toe naar een ontwerp Data Skills-set. Misschien is het beter om te spreken van datacompetenties, hetgeen onderdeel is van de zoektocht in dit onderzoek. Welke terminologie is het meest behulpzaam in het oplijnen van onderwijs en werkveld op het gebied van data: geletterdheid, competenties, skills of een combinatie daarvan. Is het van belang of juist contraproductief om daarin (merk)specifieke tooling een plek te geven? We vragen ons ook af of datageletterdheid als een generiek concept domeinoverstijgend bruikbaar is, bijvoorbeeld tussen het economisch en technisch domein. De verwachting is dat de bevindingen op het gebied van datageletterdheid in de regio Rotterdam te generaliseren zijn naar andere delen van Nederland. Ook die hypothese willen we verkennen in dit onderzoek. Door het beantwoorden van deze vragen willen we een start maken voor het ontwerp van een instrument voor professionele ontwikkeling in het werkveld als ook een referentiekader voor het gesprek met onderwijspartners en overheid. Daarnaast kan zo’n ontwerp DataSkills-set ervoor zorgen dat de onderwijsdomeinen in gesprek blijven met elkaar ten aanzien van nieuwe methoden en onderwijsvormen voor vaardigheden.
Adequate en volledige verslaglegging is een belangrijk onderdeel van de dagelijkse fysiotherapeutische praktijk. Tegelijkertijd gaat het gepaard met hoge administratieve lastendruk. Het neemt veel tijd in beslag en gaat ten koste gaat van patiëntencontact. Uit gesprekken met eerstelijns fysiotherapeuten uit het netwerk van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN) is gebleken dat er dringend behoefte is aan vermindering van de administratieve lastendruk. Automatische verslaglegging op basis van spraakherkenning en taalmodellen (ChatGPT, LaMDA) is hiervoor een aanlokkelijk toekomstperspectief. De leerstoel Software Production (Universiteit Utrecht)) en het Nivel zijn een AI-gestuurde infrastructuur voor automatische verslaglegging aan het ontwikkelen voor andere zorgcontacten, zoals bij medisch specialisten (care2report.nl). Zij zijn bereid de HAN te adviseren bij de ontwikkeling van automatische verslaglegging in de fysiotherapie, dat gedaan wordt samen met beroepsorganisatie KNGF, EPD-leverancier Smartfile en enkele eerstelijns fysiotherapiepraktijken. Als eerste worden fysiotherapeuten in het aangevraagde project in focusgroepen bevraagd over de barrières die zij ervaren t.a.v. verslaglegging. Vervolgens wordt een zogenaamde ontologie (bestaande uit gespreksonderwerpen en onderliggende medische concepten) ontwikkeld aan de hand van transcripten van opgenomen consulten fysiotherapie. Deze transcripten worden geanalyseerd waarbij talige uitingen en gebruikte terminologie worden gerubriceerd conform bestaande richtlijnen van de beroepsgroep (richtlijn dossiervoering en de aandoeningspecifieke richtlijn lage rugpijn). De ontwikkelde ontologie is een onderlegger voor de doorontwikkeling van automatische verslaglegging middels natural language processing met ChatGPT. In het aangevraagde Kiem-project worden minimaal 30 eerstelijns fysiotherapieconsulten bij mensen met lage rugpijn opgenomen, getranscribeerd en in samenhang met het EPD verslag geanalyseerd. De ontologie ondersteunt de natuurlijke variatie in consultgesprekken, opdat de werkwijze van de fysiotherapeut geen aanpassing vergt. Er is gekozen voor lage rugpijn omdat deze aandoening het meest voorkomt en er een recent geüpdate richtlijn voor bestaat.