Posterpresentatie op conferentie Introductie: De afgelopen twee decennia is er geen communis opinio over de vraag of er sprake is van regionale factoren bij de constituentvolgorde in de Nederlandse Gebarentaal (NGT) (Coerts, 1994; Crasborn & De Wit, 2005; Vermeerbergen, Nijen Twilhaar & Van Herreweghe, 2013). Dit onderzoek levert een bijdrage aan de discussie over constituent-volgorde in het algemeen, doordat werd onderzocht of constituentvolgorde in NGT verschillend is voor eerste- en tweedetaalverwervers van de NGT. Methode: Er namen tien participanten (studenten NGT aan de Hogeschool Utrecht) deel: vijf dove moedertaalgebruikers en vijf horende studenten (leeftijd 19-30 jaar). Productie werd uitgelokt van drie verschillende typen enkelvoudige zinnen aan de hand van plaatjes (Volterra et al., 1984): 6 zinnen met omkeerbare constituenten, 6 zinnen met niet-omkeerbare constituenten en 6 locatieve zinnen. Alle 180 geproduceerde zinnen werden getranscribeerd en syntactisch (Subject, Object, Verbum) geanalyseerd. Resultaten: De moedertaalgebruikers gaven duidelijk de voorkeur aan de volgorde SVO of SVOV bij omkeerbare zinnen en SOV voor niet-omkeerbare zinnen. Voor de locatieve zinnen werd veel variatie gevonden, met een lichte voorkeur voor OSV. De T2-verwervers vertoonden veel variatie in de productie van omkeerbare zinnen zonder duidelijk patroon. Voor de niet-omkeerbare zinnen werd een lichte voorkeur voor SOV gevonden en wederom variatie. De loca-tieve zinnen werden voornamelijk uitgedrukt in de volgorde OSV. Conclusie: Deze studie toont aan dat de constituentvolgorde van moedertaalgebruikers en T2-verwervers verschillen. Opvallend is dat de T2-verwervers de neiging hebben de regel voor locatieve zinnen ‘Het grootste element voorop in de zin’ te overgeneraliseren naar het type niet-omkeerbare zin.
MULTIFILE
BACKGROUND: Combining increased dietary protein intake and resistance exercise training for elderly people is a promising strategy to prevent or counteract the loss of muscle mass and decrease the risk of disabilities. Using findings from controlled interventions in a real-life setting requires adaptations to the intervention and working procedures of healthcare professionals (HCPs). The aim of this study is to adapt an efficacious intervention for elderly people to a real-life setting (phase one) and test the feasibility and potential impact of this prototype intervention in practice in a pilot study (phase two).METHODS: The Intervention Mapping approach was used to guide the adaptation in phase one. Qualitative data were collected from the original researchers, target group, and HCPs, and information was used to decide whether and how specified intervention elements needed to be adapted. In phase two, a one-group pre-test post-test pilot study was conducted (n = 25 community-dwelling elderly), to elicit further improvements to the prototype intervention. The evaluation included participant questionnaires and measurements at baseline (T0) and follow-up (T1), registration forms, interviews, and focus group discussions (T1). Qualitative data for both phases were analysed using an inductive approach. Outcome measures included physical functioning, strength, body composition, and dietary intake. Change in outcomes was assessed using Wilcoxon signed-rank tests.RESULTS: The most important adaptations to the original intervention were the design of HCP training and extending the original protein supplementation with a broader nutrition programme aimed at increasing protein intake, facilitated by a dietician. Although the prototype intervention was appreciated by participants and professionals, and perceived applicable for implementation, the pilot study process evaluation resulted in further adaptations, mostly concerning recruitment, training session guidance, and the nutrition programme. Pilot study outcome measures showed significant improvements in muscle strength and functioning, but no change in lean body mass.CONCLUSION: The combined nutrition and exercise intervention was successfully adapted to the real-life setting and seems to have included the most important effective intervention elements. After adaptation of the intervention using insights from the pilot study, a larger, controlled trial should be conducted to assess cost-effectiveness.TRIAL REGISTRATION: Trial registration number: ClinicalTrials.gov NL51834.081.14 (April 22, 2015).
Deze publicatie is een voortvloeisel van het Time line Gallery project. In dit project bundelden ontwerpbureau DesignArbeid, het lectoraat Image in Context van Academy Minerva en kunstruimte Sign de krachten om jonge kunstenaars in staat te stellen om in door henzelf gevormde teams de mogelijkheden van de publieke ruimte begin 21 eeuw te onderzoeken en zichtbaar te maken. De straat als galery waarin projecten in een tijdslijn na elkaar eigen vormen van counter public space (Klug ..) kunnen realiseren. De kunstenaars zetten zich uiteen met actuele kwesties waarvoor nieuwe vormen van uitwisseling en participatie werden ontwikkeld: de klimaatcrisis tastbaar in het stijgende water, de rol van de vrouw binnen de studentenvereniging, vervreemding in het publiek domein, ons koloniaal verleden zichtbaar in onze publieke ruimte, propaganda achter grote stadsevents, het gemak waarmee ons fakenews op de mouw gespeld kan worden en de wijze waarop publiek en privaat domein in elkaar overlopen.De vraag die voor ons allen leidend is: Hoe kunnen kunstenaars en ontwerpers interventies doen die eraan bijdragen dat we als autonoom denkende mensen weer verbinding krijgen met wat Bruno Latour (2019) het Aardse noemt. Het Aardse als zijnde een concept dat ons helpt om de richting aan te geven waarheen we ons moeten bewegen in een bewustzijn dat de wereld niet meer bestaat uit een omgeving waar mensen zich in bevinden, maar uit een krachtenveld, een ecologie, waar we onderdeel van zijn. De onderzoekers van het lectoraat zoeken de conceptuele invalshoeken die ons helpen om zichtbaar te maken welke mogelijkheden de kunst heeft om het hoofd te bieden aan de vele vormen van propaganda en disciplinering in het begin van de 21 e eeuw die dit onmogelijk willen maken. Daarom vindt u in deze publicatie naast een schets van de verschillende interventies die de deelnemende kunstenaars ontwikkelden, ook de verschillende conceptuele perspectieven waar de onderzoekers uit het lectoraat mee werken.De hier gepresenteerde artistieke praktijken zijn een moment in de ontwikkeling van de kunstenaars, het gevolg van een scala aan ontmoetingen die eraan vooraf zijn gegaan en de consekwentie van een dynamiek die ze op een geven moment met elkaar in gang hebben durven zetten. Zonder de moed tot handelen was er nooit iets gebeurd. De gepresenteerde concepten zijn de diepe gronden waar een onderzoeker pas na verloop van tijd op durft te gaan bouwen. Deze concepten kunnen iets teweegbrengen. In de ontmoetingen kan het concept zich gronden en verbreden en kunnen de artistieke praktijken nieuwe betekenislagen krijgen. Samen helpen ze ons reflecteren op de nieuwe rollen van kunstenaars en ontwerpers in de openbare ruimte als publiek domein.