De titel van het boek Van meme tot mainstream: internetkunst, esthetiek en offline luxe in een postdigitale wereld, verwijst naar een van de meest karakteristieke eigenschappen van onze tijd: de kracht van het internet die ervoor zorgt dat iets in een fractie van een seconde de wereld over kan gaan en alle aandacht op zich weet te vestigen, om vervolgens net zo snel weer te verdwijnen in het digitale universum. Deze viraliteit is een eigenschap die onze huidige westerse samenleving, kunst en cultuur sterk beïnvloedt. Van internetkunst post-internet, het onderzoeksproject The New Aesthetic, tot de laatste ‘offline als luxe’-trend. In Van meme tot mainstreamneemt Nadine Roestenburg je mee in haar gedachten, verbazing, fascinaties en ontdekkingen die voortkomen uit persoonlijke ervaringen, observaties en onderzoek. Volgens haar kunnen kunstenaars die zich bezighouden met (de impact van) het internet en digitale technologie ons nieuwe inzichten geven. De kunstenaars die worden besproken in Van meme tot mainstreamzoeken de grenzen op van de technologie, proberen de technologie te doorgronden of af te breken, om haar vervolgens op een andere manier weer in elkaar te zetten. Zij reflecteren op fenomenen waar we bewust, of onbewust, allemaal mee te maken hebben. Zij kunnen ons anders naar de wereld laten kijken. Nu de digitale revolutie voorbij is, is het tijd om terug te kijken op de veranderingen van de afgelopen jaren. En ruimte te creëren voor reflectie, waarin we kunnen beoordelen hoe we met onze technologieën om willen gaan en bedenken hoe we willen dat de technologieën er in de toekomst uit zullen zien.
Gelijkwaardige kansen om te ontwikkelen in de samenleving Nederland ondertekende in maart 2007 het VN Verdrag voor de Rechten van mensen met beperking. Het verdrag beoogt dat de circa 650 miljoen mensen met een handicap wereldwijd op dezelfde wijze als anderen kunnen deelnemen aan het maatschappelijke leven en de universele rechten van de mens kunnen genieten. Het verdrag verplicht de lidstaten om sociale en fysieke belemmeringen weg te nemen die gehandicapten dagelijks ervaren. Nederland onderschrijft de VN Standaardregels voor Gelijke Kansen voor Mensen met beperking waarin staten worden opgeroepen gelijke kansen te bieden door alle aspecten van het maatschappelijke verkeer voor iedereen toegankelijk te maken. Ook onderschreef Nederland in 1994 de Verklaring van Salamanca van Unesco waarin staat dat ieder kind een fundamenteel recht heeft op onderwijs en in staat moet worden gesteld een acceptabel niveau van leren te bereiken en op peil te houden. Allen met speciale onderwijsbehoeften moeten toegang hebben tot reguliere scholen, welke hen opnemen in een kindgericht pedagogisch klimaat dat in staat is aan hun behoeften tegemoet te komen. In het inclusiemanifest wordt beschreven dat het Nederlandse Wetboek van Strafrecht stelt dat elke vorm van onderscheid, uitsluiting, beperking of voorkeur, die ten doel heeft of ten gevolge kan hebben dat de erkenning, het genot of de uitoefening op voet van gelijkheid van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden op politiek, economisch, sociaal, cultureel of andere terreinen van het maatschappelijke leven, wordt teniet gedaan of aangetast strafbaar is.
Dit onderzoek speelt zich af tegen het licht van een aantal belangrijke en veelomvattende maatschappelijke veranderingen, zoals geformuleerd in het recent verschenen rapport Meer van waarde van de Vereniging Hogescholen (2014): De door ontwikkeling van de netwerksamenleving De druk op de overheidsfinanciën De decentralisatie van sociaal beleid en de bijbehorende transities Deze veranderingen zijn van invloed op de ontwikkeling van de Social Worker en vragen om een actualisering van de professionele inzet. Met name het aansluiten bij de participatie en zelfregie van hulpvragers (zoals omschreven in ‘Meer van waarde’, 2014) vormt een aanknopingspunt voor studenten die zich vanuit eigen ervaring kunnen identificeren met hun cliënten. In toenemende mate ontstaat binnen het onderwijs ook de overtuiging dat het werken met eigen ervaring een plek moet krijgen in de beroepsopleiding. Ervaringskennis vormt een erkende derde kennisbron naast kennis uit theorie en praktijk. Deze en meer vormden de aanleiding om een verkenning te doen, welke studenten behoren tot de eerder benoemde groep (a), óf zij hun ervaringen willen inzetten in een beroeps/ opleidingskader (b) en wat zij aangeven nodig te hebben om hun ervaringen te bewerken (c).