Bewegen in de openbare ruimte krijgt steeds meer aandacht in onder andere gemeentelijk beleid mede door de Omgevingswet, GALA en de Landelijke nota gezondheidsbeleid 2020-2024. Tevens heeft bewegen in de openbare ruimte een boost gekregen gedurende de coronapandemie. Meer mensen zijn buiten gaan bewegen omdat het niet anders kon. Ze genieten van ‘ommetjes’ in de natuur. Fitness in de buitenlucht heeft met bootcampaanbieders een vlucht genomen en urban sports vormen al langer trendsporten (Prins, Hoekman,& van de Poel, 2021) . Bewegen in de openbare ruimte sluit daarnaast aan bij de trend om meer informeel en ook individueel te bewegen. Voor een succesvolle beweegvriendelijke omgeving is een samenspel van hardware, software en orgware noodzakelijk. Werken volgens het Beweegvriendelijke omgevingsmodel (BVO-model) van het Kenniscentrum Sport & Bewegen (Hoyng & Eck, 2021) is aan te bevelen. Echter, dat BVO-model toepassen in de praktijk lukt nog niet optimaal.
Verhuizen naar een verpleeghuis is vaak een emotioneel ingrijpende gebeurtenis die om een groot aanpassingsvermogen van nieuwe bewoners en hun sociale omgeving vraagt. Een van de uitdagingen voor zorgorganisaties is om te zorgen dat bewoners zich ondanks alles in het verpleeghuis thuis voelen. De vraag is welke factoren dit thuisgevoel beïnvloeden. Systematisch literatuuronderzoek door Fontys HHogescholen heeft deze nu in kaart gebracht
Het is zo belangrijk: je thuis voelen in je eigen huis. Maar thuisgevoel is ook een lastig te omschrijven begrip, zeker voor mensen met dementie. Om zicht te krijgen op wat het thuisgevoel van mensen met dementie inhoudt, hebben onderzoekers van Fontys Hogescholen een kleinschalig onderzoekproject uitgevoerd waarbij gebruikgemaakt werd van een creatieve werkvorm: het zogeheten ‘moodboard’. Ondanks het toenemend aantal kwetsbare ouderen dat in de toekomst zelfstandig thuis zal blijven wonen, zullen verpleeghuizen naar verwachting belangrijke woonzorgvormen blijven. Dan zal er echter wel wat moeten veranderen, want momenteel is verblijf in een verpleeghuis voor veel mensen nu niet bepaald een ideaal van de oude dag. Nederlandse verpleeghuizen hebben een negatief imago en worden te vaak gezien als kille, steriele gebouwen waar weinig tijd is voor persoonlijke aandacht. Daarom is het belangrijk dat bij de (ver)bouw van verpleeghuizen rekening wordt gehouden met wat mensen het gevoel geeft ergens thuis te zijn. Om hier meer zicht op te krijgen is binnen het nieuwe meerjarige project van Fontys Hogescholen – ‘Verpleeghuis van de Toekomst’ (VETO) geheten – onderzoek gedaan naar wat dit thuisgevoel voor bewoners met dementie inhoudt.
LINK
Nederland kent 75.000 tot 116.000 gezinnen met meervoudige en complexe problemen (GMCP). Deze problemen verslechteren de kwaliteit van leven van ouders en kinderen, vergroten de kans op uithuisplaatsing van kinderen en psychische problemen van kinderen in de volwassenheid. De jaarlijkse maatschappelijke kosten bedragen circa 10 miljard euro. De behandelnoodzaak is daarom groot. In GMCP staat de gezinsdynamiek onder druk. Ouders ervaren intense opvoedstress wat de ouder-kindinteractie negatief beïnvloedt en leidt tot hechtings- en gedragsproblemen bij kinderen. Bevordering van intrapersoonlijke empowerment van ouders kan opvoedstress verminderen, samen met het streven naar ‘goed genoeg ouderschap’, de opvoedstrategieën ‘vertragen’ en ’verdragen’ en versterking van het sociaal netwerk. Huidige gezinsgerichte interventies in de kinder- en jeugdzorg zijn niet altijd passend als intense opvoedstress samengaat met trauma, persoonlijkheidsproblematiek, angst, depressie én als ouders emotionele geremdheid of beperkte taalvaardigheid hebben. Dit vermindert de effectiviteit en duurzaamheid van de behandeling. Vaktherapie (beeldende, dans-, drama-, muziek-, psychomotorische therapie en speltherapie) is ervaringsgericht en sluit daardoor mogelijk beter aan. Vaktherapie vermindert stress en verbetert emotieregulatie en waargenomen zelfeffectiviteit. Vaktherapie is echter nog meer gericht op persoonlijke problemen van ouders dan op uitdagingen in het ouderschap en sluit nog onvoldoende aan bij de gezinsdynamiek van GCMP en geboden hulp. Vaktherapeuten en gezinsbegeleiders vragen om de ontwikkeling van vaktherapeutische gezinsinterventies om opvoedstress van ouders van GMCP te verminderen. In het ‘Bouwen in Vertrouwen’ project wordt een gezinsgerichte vaktherapeutische behandelmodule ontwikkeld en geëvalueerd gericht op het verminderen van opvoedstress in GMCP. Dit gebeurt in een leernetwerk van zorgprofessionals, praktijkonderzoekers, docenten en studenten. Het leernetwerk gebruikt daarbij een systematische aanpak voor interventieontwerp (Intervention Mapping) en state-of-the-art technologieën (Key Enabling Methodologies) die ondersteunen bij het ontwikkelen en structureren van de behandelmodule. De ontwikkelde behandelmodule wordt vervolgens met een multiple-baseline studie op effectiviteit onderzocht en, middels het leernetwerk, duurzaam geïmplementeerd.
Dit top-up project is een opvolging van het project ‘Jouw Gezin, Mijn Zorg?: Hoe gezinshuisouders en ouders constructief kunnen samenwerken’. In dit project is de samenwerkingsrelatie tussen gezinshuisouders en ouders van uithuisgeplaatste jeugdigen die in een gezinshuis wonen uitgebreid onderzocht. Het onderzoek liep van 2017 tot en met 2020. In het onderzoek stond de volgende vraag centraal: Welke aanpak om tot een constructieve samenwerkingsrelatie tussen ouders en gezinshuisouders te komen kan worden ontleend aan theorie en praktijk? Het resultaat is een aanpak voor het werkveld waarin ouders van kinderen die in een gezinshuis geplaatst worden vanaf de start tot de afronding een stevige plek krijgen: Samenwerken werkt! Een relationele route tot gedeeld opvoederschap. Met dit top-up project wordt ‘De relationele route’ getest wordt en waar nodig bijgesteld. Verder is nodig dat ‘De relationele route’ onder de aandacht wordt gebracht van het gehele werkveld van gezinshuizen en pleegzorg zodat deze grootschalig geïmplementeerd kan worden. Om die reden willen we met de middelen uit deze top-up aanvraag een pilot uitvoeren en de uitkomsten daarvan breed onder de aandacht brengen.
Aanleiding Sinds de intrede van Amendement 80 in de nieuwe Jeugdwet zijn de gemeenten wettelijk verplicht om uithuisgeplaatste jongeren onder te brengen in een pleeggezin of gezinshuis. Opvang in een leefgroep mag alleen nog onder strikte voorwaarden. Bij langdurige uithuisplaatsing én meervoudige gedragsproblematiek van het kind heeft een gezinshuis daarom steeds vaker de voorkeur. Gezinshuizen zijn kleinschalige woonvormen waar één of meerdere kinderen/jongvolwassenen worden opgenomen in het eigen gezin van de ‘gezinshuisouder’, een hiervoor opgeleide professional. Een belangrijk oogmerk van een gezinshuis is dat een kind er langdurig en veilig kan opgroeien (‘permanency’). Praktijkprobleem Echter, vooral bij adolescenten komt vroegtijdige en ongeplande uitplaatsing (‘breakdown’) relatief vaak voor – vaak met als directe aanleiding escalerend probleemgedrag. Breakdown is altijd schadelijk voor alle partijen (vooral voor de jongere zelf). 65% van de gezinshuisouders heeft een dergelijke situatie meegemaakt. Eén van de oorzaken van breakdown is dat biologische ouders de plaatsing in het gezinshuis niet goed kunnen accepteren. Hierdoor kan de jongere een loyaliteitsconflict krijgen, wat zich kan uiten in escalerend probleemgedrag. Om de acceptatie door biologische ouders van de plaatsing te bevorderen, heeft een gezinshuisouder de professionele taak om samen te werken met de biologische ouders. Hoewel gezinshuisouders deze taak erkennen en zich hiervoor inspannen, geven zij in (voor)onderzoek aan dat zij dit als complex ervaren en meer ondersteuning in vaardigheden en kennis wensen. Doelstelling Dit consortium wil daarom onderzoek doen naar constructieve samenwerking tussen gezinshuisouders en biologische ouders rond de zorg en opvoeding van een uithuisgeplaatste jongere. Met dit onderzoek worden ondersteunende richtlijnen ontwikkeld voor gezinshuisouders, die eraan moeten bijdragen dat de samenwerking met biologische ouders verbetert. Het uiteindelijke doel is dat het aantal breakdowns van plaatsingen van jongeren in gezinshuizen in de toekomst zal afnemen.