Abstract Aims: Medical case vignettes play a crucial role in medical education, yet they often fail to authentically represent diverse patients. Moreover, these vignettes tend to oversimplify the complex relationship between patient characteristics and medical conditions, leading to biased and potentially harmful perspectives among students. Displaying aspects of patient diversity, such as ethnicity, in written cases proves challenging. Additionally, creating these cases places a significant burden on teachers in terms of labour and time. Our objective is to explore the potential of artificial intelligence (AI)-assisted computer-generated clinical cases to expedite case creation and enhance diversity, along with AI-generated patient photographs for more lifelike portrayal. Methods: In this study, we employed ChatGPT (OpenAI, GPT 3.5) to develop diverse and inclusive medical case vignettes. We evaluated various approaches and identified a set of eight consecutive prompts that can be readily customized to accommodate local contexts and specific assignments. To enhance visual representation, we utilized Adobe Firefly beta for image generation. Results: Using the described prompts, we consistently generated cases for various assignments, producing sets of 30 cases at a time. We ensured the inclusion of mandatory checks and formatting, completing the process within approximately 60 min per set. Conclusions: Our approach significantly accelerated case creation and improved diversity, although prioritizing maximum diversity compromised representativeness to some extent. While the optimized prompts are easily reusable, the process itself demands computer skills not all educators possess. To address this, we aim to share all created patients as open educational resources, empowering educators to create cases independently.
DOCUMENT
In this study the Vignettes Parenting Interactions in the Neighbourhood (V-PIN) was validated. These vignettes can be used to gain insight into and reflect on interactions in the neighbourhood between parents and nonparental adults. A correlational design (N = 134) was used to assess the reliability (i.e. internal consistency, test-retest), convergent and discriminant validity and relations with background variables of the V-PIN. Reliability (both internal consistency and test-retest) proved good. Positive, significant correlations provided evidence for convergent validity. The measure did not correlate with non-related constructs or background characteristics, which was an indication for discriminant validity. The newly developed measure seems useful to explore the perspectives of nonparental adults in parent-child interactions in neighbourhoods with a wide group of stakeholders with diverse cultural backgrounds and can (complemented with visualisations), be used to stimulate supportive interactions and inclusion in social work practices and the community.
DOCUMENT
Background and aim Self-management support is an integral part of current chronic care guidelines. The success of self-management interventions varies between individual patients, suggesting a need for tailored self-management support. Understanding the role of patient factors in the current decision making of health professionals can support future tailoring of self-management interventions. The aim of this study is to identify the relative importance of patient factors in health professionals’ decision making regarding self-management support. Method A factorial survey was presented to primary care physicians and nurses. The survey consisted of clinical vignettes (case descriptions), in which 11 patient factors were systematically varied. Each care provider received a set of 12 vignettes. For each vignette, they decided whether they would give this patient self-management support and whether they expected this support to be successful. The associations between respondent decisions and patient factors were explored using ordered logit regression. Results The survey was completed by 60 general practitioners and 80 nurses. Self-management support was unlikely to be provided in a third of the vignettes. The most important patient factor in the decision to provide self-management support as well as in the expectation that self-management support would be successful was motivation, followed by patient-provider relationship and illness perception. Other factors, such as depression or anxiety, education level, self-efficacy and social support, had a small impact on decisions. Disease, disease severity, knowledge of disease, and age were relatively unimportant factors. Conclusion This is the first study to explore the relative importance of patient factors in decision making and the expectations regarding the provision of self-management support to chronic disease patients. By far, the most important factor considered was patient’s motivation; unmotivated patients were less likely to receive self-management support. Future tailored interventions should incorporate strategies to enhance motivation in unmotivated patients. Furthermore, care providers should be better equipped to promote motivational change in their patients.
DOCUMENT
De Impulsaanvraag omvat 1. de analyse van dataverzameling middels een vignettestudie, die extra uitgevoerd is in aanvulling op de incomplete dataverzameling fase 1 en fase 2 in het lopende project Safe End als gevolg van Covid, en 2. de start van de ontwikkeling van tools (fase 3) project waarvoor geplande uren, deels geïnvesteerd zijn in fase 2 van de studie. Het doel van de vignettestudie is om te identificeren welke risicofactoren de ambulanceprofessionals meenemen in hun besluitvorming om de patiënt in te sturen naar de SEH, dan wel thuis te laten. De vignettestudie draagt bij aan datatriangulatie en verhoogt de kwaliteit van de input uit fase 1 en 2 studie Safe End, waarmee ook de kwaliteit van de ontwikkeling en test van tools (fase 3 en 4) project Safe End naar verwachting zal verbeteren. Ook verwachten we met de vignettestudie het bestaande netwerk in het onderzoek te verbreden en verdiepen. Deel 1 van de Impulsaanvraag omvat de multi-levelanalyse van de data uit de vignettestudie. Deel 2 van de Impulsaanvraag gericht op de ontwikkeling van tools voor risicotaxatie en besluitvorming op basis van informatie uit fase 1 en 2 en de voorbereiding van de pilot-test. Omdat door Covid voortdurend de projectplanning moest worden aangepast zijn de onderzoekers hiermee veel tijd verloren. De begrootte uren voor de ontwikkeling van tools om handelingsverlegenheid te ondersteunen zijn dan ook reeds uitgegeven aan het bijstellen van de projectplanning, het verzamelen van gegevens (fase 1 en 2) en het aanvullend uitvoeren van de scoping review en vignettestudie. Na toekenning een budgetneutrale verlenging in combinatie met de Impulsaanvraag kunnen de onderzoekers met deze financiële ondersteuning in uren, de oorspronkelijke projectplanning in fase 3 weer oppakken.
Aanleiding In Nederland blijven jaarlijks ongeveer 620.000 vermogensmisdrijven en 40.000 gewelds- en zedenmisdrijven onopgelost. Dit komt deels doordat forensische professionals niet altijd in staat zijn alle bruikbare informatie van sporen te benutten. Zo gebruikt men vingersporen traditioneel alleen voor identificatiedoeleinden aan de hand van papillairlijnen, terwijl deze sporen ook andere informatie bevatten over hun bron en de activiteiten waardoor ze zijn veroorzaakt. Effectief gebruik van deze informatie vergroot de kans op opsporing en vervolging van daders en verkleint de kans op gerechtelijke dwalingen. Professionals uit de strafrechtsketen hebben daarom behoefte aan kennis over het breder benutten van vingersporen in de opsporingspraktijk. Doelstelling Het project bestaat uit twee onderzoekslijnen, met als doel: 1) Ontwikkeling en verfijning van opsporingsmethoden waarmee men valide, betrouwbare informatie over de bron en activiteiten uit vingersporen kan afleiden. Deze lijn heeft een analytisch chemisch deel (gericht op de samenstelling van vingersporen in relatie tot eigenschappen van de bron) en een chemisch fysisch deel (gericht op de wijze waarop de sporen zijn geplaatst). 2) Ontwikkeling en toetsing van methoden waarmee professionals de opsporingstechnieken optimaal kunnen inzetten en de resultaten ervan optimaal kunnen gebruiken in het proces van opsporing, vervolging en bewijsvoering. Dit gebeurt aan de hand van analyse van dossiers, analyse van lab- en plaats-delictobservaties, interviews met rechercheurs, experimentele toetsing van aanbevelingen via virtuele plaatsen delict (3D-panoscans), vignettestudies waarin rechercheurs zich buigen over beschrijvingen van zaken, literatuuronderzoek, expertmeetings en experimenten met studenten en professionals. Beoogde resultaten Het consortium beoogt hiermee een strategie te ontwikkelen waarmee opsporingsprofessionals vingersporen optimaal kunnen benutten, doordat: 1) de politie aandacht krijgt voor de kansen die deze sporen bieden; 2) forensische instituten methoden ontwikkelen waarmee men deze sporen kan analyseren en helder over de resultaten kan rapporteren; 3) ketenpartners van de tactische recherche, het openbaar ministerie en de zittende magistratuur begrijpen hoe zij rapportages over deze sporen moeten interpreteren en hoe ze de informatie kunnen gebruiken bij het beslissen over vervolgstappen in het onderzoek. Docenten, onderzoekers en studenten van de deelnemende onderwijsinstellingen participeren in het onderzoeksprogramma. De betrokken docenten integreren de verworven kennis in het reguliere onderwijs. In samenwerking met opleidingsinstituten in het forensische veld worden gerichte (nascholings)workshops, seminars en trainingen ontwikkeld voor professionals. Verder vindt er kennisverspreiding plaats via publicaties in (inter)nationale wetenschappelijke tijdschriften en vakbladen, en door lezingen tijdens themadagen en congressen.