Het TEACCH-curriculum (Mesibov, Shea, & Schopler, 2004) beschrijft autisme als een andere cultuur, zoals het de manier bepaalt waarop mensen denken, voelen en zich gedragen. In dit onderzoek heb ik dit vertaald naar ‘de wereld van autisme’. Mensen met autisme hebben ‘vertaling’ nodig om te kunnen begrijpen en begrepen te worden. Ik heb het model van de ijsberg (MCClelland) gebruikt om aan te geven dat ‘niets is wat het lijkt’. Aan het gedrag wat je ziet (de top van de ijsberg) liggen vele oorzaken ten grondslag (onder de waterspiegel). Om een leerling met autisme te kunnen ‘verstaan’, en een aansluiting te kunnen maken waar hij nodig is, moet je onder de waterspiegel kijken. Om professionals in de praktijk op het STIP VSO Utrecht deze vertaling te bieden, ben ik op zoek gegaan naar antwoord op de volgende vraag: Op welke manier kunnen de unieke behoeften, beperkingen en kwaliteiten van elke leerling met autisme en een verstandelijke beperking op het STIP VSO overzichtelijk in beeld gebracht worden, zodat deze informatie toegankelijk is voor de professionals die met deze leerlingen werken? Eén van de uitkomsten van dit onderzoek is de ontwikkeling van een pASSpoort. In de keuze voor relevante aspecten, invulling en vormgeving van dit pASSPoort heb ik, gesteund door een stevig theoretisch kader, praktijkonderzoek gedaan op vier scholen voor (V)SO-ZMLK. Op het STIP VSO Utrecht heb ik het kernteam, de leerkrachten en diverse onderwijsprofessionals, waaronder een aantal ouders van leerlingen met ASS en VB, bevraagd. Het (h)erkennen van de andere wereld, het andere (be)leven, van een leerling met ASS en VB, ondersteund door dit pASSpoort, zal veel over (of onder-)vraging, en hierdoor stress, voorkomen.
Het lectoraat Transmurale Ouderenzorg is onderdeel van het kenniscentrum ACHIEVE van de faculteit Gezondheid. ACHIEVE heeft ‘Complex Care’ als focus. De complexiteit van de acute zorg voor oudere patiënten, waarin samenwerking en coördinatie van essentieel belang zijn, sluit hier naadloos op aan.
Onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut uit 2001 laat zien dat zo'n 10 procent van de totale studentenpopulatie in het Nederlandse hoger onderwijs belemmeringen ondervindt op grond van iin of meer functionele beperkingen. De voortgaande digitalisering van leeromgevingen in het hoger onderwijs kan kansen bieden om een verschuiving van drempels te bewerkstelligen. Maar er lijkt een tegenstelling te bestaan tussen het insluitend en uitsluitend potentieel van digitaal hoger onderwijs, een toegankelijkheidsparadox. Voor sommige functionele beperkingen is er sprake van verhoogde toegankelijkheid, voor andere evenwel van een verslechterde situatie. Voor een belangrijk deel hebben we de toegankelijkheid van digitaal onderwijs zelf in handen. Er kunnen hierbij tal van technologische hulpmiddelen gebruikt worden, voor uiteenlopende vormen van beperking (visuele, auditieve, motorische, cognitieve en spraak-/taalbeperkingen). Ook bevatten elektronische leeromgevingen en andere softwareproducten veelal specifieke functionaliteiten om de toegankelijkheid van digitaal onderwijs te vergroten. Er worden in deze publicatie zogeheten 'steekkaarten' aangeboden voor een aantal van deze applicaties: korte en bondige beschrijvingen van hun toegankelijkheidskenmerken. Maar gebruikers van deze software hebben vaak niet of nauwelijks profijt van de beschikbare mogelijkheden, zodat een grote groep studenten onvoldoende toegang krijgt. Dit heeft ondermeer te maken met de onbekendheid van het thema toegankelijkheid van digitaal onderwijs en de mythologie daaromheen (toegankelijke websites zouden bijvoorbeeld saai zijn en geen lay-out kunnen bevatten). Er is een verhoogd bewustzijn in het Nederlandse hoger onderwijs nodig over het thema toegankelijkheid, met een continue samenwerkingsactie van organisaties die structureel werken rond studenten met functionele beperkingen en/of rond elektronische leeromgevingen.
In Nederland zijn er ongeveer 300.000 mensen met een visuele beperking. Voor deze doelgroep is het ontzettend belangrijk dat producten en diensten inclusief zijn ontworpen. Inclusief ontwerpen houdt in dat alle mensen in de samenleving, ongeacht hun beperkingen, kunnen meedoen. De gebruiker staat bij inclusief ontwerpen centraal. Daarvoor zijn allerlei methoden ontwikkeld, die onder de Key Enabeling Methodology (hierna KEM) Participatie en Co-creatie worden beschreven. Tegelijkertijd lijken deze methoden vooral gebruik te maken van het visuele zintuig; en daarmee zijn ze niet heel toegankelijk in te zetten bij het betrekken van mensen met een visuele beperking. Doel van deze aanvraag is om niet direct eindproducten en services inclusief vorm te geven, maar juist de methoden om daartoe te komen. Het onderzoek delen we op in vier werkpakketten: 1) Exploratie ; 2) Studentencasus; 3) Ontwerp van methoden ; 4) Disseminatie. We onderzoeken welke KEM’s er zijn en welke (on)mogelijkheden mensen met een visuele beperking ervaren bij deelname aan onderzoek; laten ontwerpstudenten de KEM’s uitproberen in een concrete casus waarbij ervaringsdeskundigen nauw worden betrokken; evalueren en herontwerpen de methoden tot concrete werkwijzen waarmee ze toegankelijk worden voor het betrekken van visueel beperkten, stellen randvoorwaarden op waaraan gedacht dient te worden bij het betrekken van de doelgroep en presenteren onze eindresultaten in een vorm dat ook mensen met slecht tot geen zicht ze kunnen doornemen. Met onze resultaten dragen we bij aan de doorontwikkeling van de KEM’s tot inclusieve methoden en hopen zo dat inclusief ontwerp gemeengoed wordt.
Dit onderzoek richt zich op het positief benutten van meertaligheid als krachtige bron van het leren in het mbo. Beoogd wordt zo bij te dragen aan de ontwikkeling van inclusief en gedifferentieerd onderwijs waarbij diversiteit als een gegeven en een kracht wordt beschouwd, betrokkenen zich erkend en gewaardeerd weten, zich thuis voelen en volwaardig kunnen participeren. Meer dan de helft van de leerlingen in grote steden spreekt thuis een andere taal. De inzet van functioneel meertalig onderwijs ondersteunt het (taal)leerproces, draagt bij aan de taal- en identiteitsontwikkeling van meertalige leerlingen en vergroot de kansengelijkheid voor leerlingen van verschillende achtergronden in het sociaal en beroepsmatig functioneren in de maatschappij. Zonder deze inzet lopen mbo-studenten het risico onvoldoende toegerust te zijn om hun beroep naar behoren uit te oefenen. Studenten die thuis een andere taal spreken worden dan onevenredig getroffen, hetgeen de kansengelijkheid in het beroepsmatig functioneren negatief beïnvloedt. Doel van dit onderzoek is inzicht te krijgen in de rol die meertaligheid speelt bij het leren en werken in de beroepscontext, en het ontwikkelen van een functioneel meertalige didactiek waarmee mbo-docenten het leren en werken van mbo-studenten positief kunnen ondersteunen. In het onderzoek worden de opvattingen van mbo-docenten aangaande het positief gebruik maken van meertaligheid, hun huidige onderwijspraktijk én hun ontwikkelbehoeften omtrent functioneel meertalige didactiek verkend (digitale survey). Aansluitend worden de meertalige repertoires van mbo-studenten, de wijze waarop zij deze inzetten in natuurlijke leer- en werkcontexten, en de hulp of hinder zij hierbij ondervinden van hun meertaligheid geïnventariseerd (focus group study en digitale survey). Deze perspectieven worden vervolgens ingezet bij een design study, die erop gericht is tezamen met mbo-docenten, hbo-docenten en hbo-studenten concrete handvatten, strategieën en prototypische lesactiviteiten te ontwikkelen voor functioneel meertalig onderwijs in het mbo.