In dit hoofdstuk wordt de stand van zaken beschreven op het gebied van meisjes en vrouwen in de forensische psychiatrie. Eerst zal recente literatuur naar geweld en criminaliteit door vrouwelijke daders worden samengevat. Daarna wordt besproken welke kennis er is over genderresponsieve behandeling binnen de forensische psychiatrie. Tot slot worden conclusies getrokken en enkele aanbevelingen gedaan voor de praktijk en toekomstig onderzoek
DOCUMENT
Er verschijnen doorgaans minder vrouwen dan mannen voor de rechter en het overgrote deel van de justitiële en forensisch psychiatrische instellingen wordt bevolkt door mannen. In de literatuur naar voorspellers van crimineel gedrag komt ‘man zijn’ steevast naar voren als één van de sterkste voorspellers. Hoewel vrouwen en meisjes een duidelijke minderheid vormen binnen justitiële en forensische psychiatrische instellingen (tussen de 6 en 10%), lijkt hun aandeel in de criminaliteit de laatste 20 jaar toe te nemen. Wereldwijd wordt gezien dat er meer vrouwen worden veroordeeld en gedetineerd of opgenomen in de forensische zorg (zie de Vogel & Nicholls, 2016; Walmsley, 2015). De laatste jaren is er dan ook beduidend meer aandacht gekomen voor de vrouw als dader.1 Het meeste onderzoek naar criminologische en forensisch psychologische vraagstukken is echter nog altijd verricht binnen mannelijke populaties. De vraag is dan ook of de huidige theoretische en empirische kennis over mannelijke daders wel voldoende van toepassing is op vrouwelijke daders en wat mogelijke verschillen betekenen voor de sanctietoepassing.
DOCUMENT
Huiselijk geweld lijkt sterk toe te nemen tijdens de Covid-19 pandemie. Wat opvalt in de berichtgeving, is dat er stelselmatig wordt uitgegaan van mannelijke daders en vrouwelijke slachtoffers. Is dit wel terecht? In dit artikel beschrijven Vivienne de Vogel en Kasia Uzieblo dat ook vrouwen huiselijk geweld plegen en gaan ze in op de weerstand in de maatschappij om vrouwen als pleger én om mannen als slachtoffer te zien van huiselijk geweld. The prevalence of domestic violence seems to be increasing during the COVID-19 pandemic. In most media coverage and calls for preventive initiatives from professionals and policy, males are consistently portrayed as perpetrators of domestic violence and females and children as victims, also by leading organizations like the WHO. However, research has clearly shown that there are more types of domestic violence, like sibling and elder abuse and that women are also capable of serious violence towards their family. The current article aims to summarize the literature on gender and domestic violence, and to discuss the societal reluctance to acknowledge females as potential perpetrators, and males as potential victims.
DOCUMENT
Op basis van bijna 400 uur observatie in twee Nederlandse ziekenhuizen schetst dit rapport een gedetailleerd en indringend beeld van de leefwereld van de spoedeisende hulp. Agressie, zo bleek, is geen objectief gegeven, maar ontstaat in interactie met mensen en dingen. Gedrag wat de een ervaart als een persoonlijke bedreiging is voor de ander een begrijpelijke uiting van pijn. En wat voor de een teken is van professionele kalmte is voor de ander een gebrek aan empathie. In veel agressieincidenten blijkt het niet eenvoudig om ‘daders’ en ‘slachtoffers’ van elkaar te onderscheiden.
DOCUMENT
Social media hebben een belangrijke rol in het leven van jongeren, óók waar het gaat om relaties en seksualiteit. Een uiting hiervan is sexting, waarbij jongeren in vertrouwen seksueel getinte beelden van zichzelf met elkaar uitwisselen. Medio 2018 wezen berichten in de media ook op een ander fenomeen: dat van exposen, waarbij jongens dergelijke naaktbeelden van meisjes en jonge vrouwen verspreiden met het doel hen te ‘ontmaskeren’ en aan de schandpaal te nagelen. Valide onderzoek naar de aard, omvang en achtergronden van dit fenomeen was echter nog niet beschikbaar. Deze studie brengt de ervaringen met sexting en exposen en de gevolgen daarvan in beeld van jonge vrouwen met een migratieachtergrond in het hbo.
DOCUMENT
Onduidelijk is of en hoe kan worden voorkomen dat geldezels hun rekening beschikbaar stellen aan criminelen. In Nederland wordt geëxperimenteerd met interventies voor geldezels door Halt en de Reclassering. Zo krijgen de vaak jonge daders een weerbaarheidstraining of moeten zij zelf voorlichting geven op scholen (Reclassering, 2019). Om een goede interventie te ontwikkelen is het belangrijk om zicht te krijgen op het probleem dat de interventie probeert te verhelpen. Het is bekend dat het voor effectieve interventies belangrijk is dat de interventie aansluit bij de risico’s en behoeften van de doelgroep (Andrews et al., 1990; van der Laan, 2004). Er is op dit moment echter weinig tot geen empirisch onderzoek verricht naar karakteristieken van geldezels en de problematiek die een rol speelt bij deze doelgroep (Leukfeldt & Jansen, 2015). Dit onderzoek is een eerste aanzet om te voorzien in die leemte. Het huidige onderzoek heeft tot doel om meer inzicht te krijgen in effectieve interventies die de gemeente Haarlem kan inzetten om te voorkomen dat geldezels meewerken met cybercriminele netwerken. Om dat te kunnen bereiken zal allereerst inzicht moeten worden verkregen in kenmerken van geldezels en de problematiek die bij deze doelgroep een rol speelt. Vervolgens zal een inventarisatie worden gemaakt van bestaande of mogelijke interventies voor geldezels. Op basis van de kenmerken van de geldezels en de informatie over interventies kan vervolgens een interventie specifiek gericht op geldezels worden ontwikkeld en uitgevoerd worden in Haarlem. Dat zal gebeuren na afronding van dit rapport. De interventie zal door de onderzoekers worden geëvalueerd om achter mogelijke werkzame en nietwerkzame elementen van de interventie te komen. De volgende onderzoeksvraag staat tijdens het onderzoek centraal: Wat zijn kenmerken van geldezels, wat is de rol van geldezels in het cybercriminele netwerk en welke mogelijke interventies sluiten daarbij aan?
DOCUMENT
In september 2016 is in Utrecht het derde leeratelier verdiepingsomgeving Jeugd, Gezin en Zeden gestart. Dit leeratelier duurde 12 weken. Er gingen twee leerateliers in Haarlem en Maastricht aan vooraf die een periode van acht weken duurden. De eerste twee leerateliers vonden plaats vijf dagen per week, hele dagen. Het leeratelier Midden Nederland vond plaats op twee dagen in de week, een deel van de middag. Bedoeling van de leerateliers is het vergroten van veiligheid en veerkracht van kwetsbare daders, slachtoffers en belangrijke derden. De pilot is opgezet om een nieuwe vorm van werken bij ZSM te ontwikkelen. Het leeratelier team bestond uit vaste partners op ZSM, het openbaar Ministerie (OM), politie, 3RO, Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), Slachtofferhulp Nederland (SHN) met daaraan toegevoegd Halt, en drie Veilig Thuis organisaties. In het begin was er ook contact met het Veiligheidshuis regio Utrecht (VHRU) die zich later na enkele weken terugtrok omdat er te weinig overlap was tussen hun casuïstiek en die van het leeratelier.
DOCUMENT
In dit systematische literatuuronderzoek is kennis uit empirisch onderzoek in kaart gebracht over de werkzaamheid van werkwijzen voor reclasseringstoezicht. Werkzaamheid is daarbij gedefinieerd als: bijdragen aan recidivevermindering, beter functioneren van cliënten op verschillende gebieden of voorkomen van overtreding van voorwaarden en uitval. Op grond van een systematische verkenning van de (inter)nationale literatuur zijn 141 artikelen en rapporten geselecteerd en geanalyseerd. Van de volgende werkwijzen is voldoende empirische onderbouwing om te stellen dat deze werkzaam zijn in reclasseringstoezicht: • Hybride werken: combinatie van monitoring en begeleiding. • Inzetten van de zogenoemde RNR-principes als basis voor reclasseringstoezicht: ➢ Intensiviteit van de aanpak sluit aan bij het recidiverisico; ➢ Focus op dynamische criminogene factoren; ➢ Een cognitief-gedragsmatige aanpak, die is afgestemd op de krachten, motivatie, mogelijkheden, beperkingen en situatie van de cliënt. • Continuïteit in de relatie tussen reclasseringswerker en cliënt. • Een goede relatie / werkalliantie tussen reclasseringswerker en cliënt. • Prosociaal modelleren: voorbeeldgedrag laten zien, positief waarderen van prosociale uitingen en gedragingen door de cliënt, en afkeuren van procriminele uitingen en gedragingen. • Inzetten van cognitief gedragsmatige technieken. • Cliënten ondersteunen bij het versterken van hun vermogen om problemen op te lossen. • Ondersteunen bij het aangaan en onderhouden van prosociale bindingen en het doorbreken van sociale contacten die delictgedrag bevorderen.
DOCUMENT
Wijkagenten en jongerenwerkers in de Rotterdamse wijk Delfshaven krijgen in toenemende mate te maken met meiden die slachtoffer (dreigen te) worden van ‘exposen’: het online verspreiden van seksueel getint (beeld)materiaal met het doel iemand reputatieschade toe te brengen. Om meer zicht te krijgen op deze ontwikkeling heeft de gemeente Rotterdam het lectoraat Publiek Vertrouwen in Veiligheid gevraagd onderzoek te doen naar de rollen die meiden tussen de 10-23 jaar spelen binnen het fenomeen exposen in Delfshaven. Uit het onderzoek blijkt dat meiden naast slachtoffer, ook omstander en dader zijn. Meiden exposen zelf, om zo andere meiden naar beneden te halen en in een positief daglicht (bij jongens) te komen. Verder valt op dat áls meiden reageren op exposen, zij dat alleen doen richting het slachtoffer, en niet richting de dader. De schuld van het exposen wordt veelal bij het slachtoffer neergelegd. Exposen heeft verregaande consequenties voor slachtoffers. Ze krijgen te maken met seksuele intimidatie, geweld door familieleden, trekken zich terug uit het sociale verkeer uit schaamte en kunnen een negatief zelfbeeld ontwikkelen. Geconcludeerd wordt dat exposen in Delfshaven plaatsvindt binnen een complex systeem van elkaar versterkende en deels overlappende contexten; straat-, wijk- en schaamtecultuur. Daar waar sprake is van een overlap is de kans op verregaande vormen van exposen met verregaande consequenties (en dus verstrekkende schade voor meiden en hun familie) het grootst. Geadviseerd wordt een aanpak in de eerste plaats te richten op meiden die zich in deze overlap bevinden, waarbij aandacht wordt besteed aan het objectieve én het subjectieve veiligheidsprobleem dat rond exposen in Delfshaven is ontstaan.
DOCUMENT
Deze studie kijkt naar de factoren die de intentie tot het doen van aangifte of melding na slachtofferschap van cybercrime verhogen en de motieven die daarmee samenhangen. In deze studie wordt gebruikgemaakt van een vragenlijst met daarin vignetten. De factoren die gemeten zijn in de vignetten zijn het type delict, de ernst van het delict, of er een relatie is tussen de dader en het slachtoffer en de mogelijkheden om aangifte te doen. Het blijkt onder meer dat het type en de ernst van het delict bepalende factoren zijn voor zowel meldings- als aangiftebereidheid van slachtofferschap na cybercrime. LinkedIn: https://www.linkedin.com/in/rutgerleukfeldt/
MULTIFILE