Driedelig werkboek betreffende het ontwikkelen van een sociaal netwerk specifiek gericht op vrouwen en alleenstaande moeders die enige tijd verblijven in de vrouwenopvang van Xonar VOH, Vrouwenopvang en hulpverlening te Maastricht. Het eerste deel bevat informatie voor professionals over het begrip sociaal netwerk, de doelstelling van deze module, gebieden van sociale netwerkontwikkeling en voorwaarden en methoden voor het gebruik ervan. Deel twee is een praktisch werkboek voor cliënten met informatie over een aantal leefgebieden die relevant zijn voor netwerkontwikkeling en sociale integratie en een aantal concrete opdrachten. Een adressenboek voor zowel cliënt als professional vormt het derde deel. Hierin zijn contactgegevens te vinden van instellingen, organisaties, stichtingen etc. uit de directe samenlevingsomgeving, van de (lokale) overheid, van vrij toegankelijke vormen van hulp- en dienstverlening en arbeidsmarkt gerelateerde organisaties.
DOCUMENT
Dit onderzoek richt zich op de sociale integratie van alleenstaande moeders die, na een periode van intensieve hulpverlening in een vrouwenopvanghuis, alleen staan voor de taken waarvoor zij verantwoordelijkheid dragen. De maatschappelijke positie van alleenstaande moeders en hun participatie op de arbeidsmarkt wordt nader belicht. Er wordt aandacht besteed aan risico’s ten aanzien van sociale uitsluiting en er worden actoren van uitsluiting (overheid, instellingen voor hulp- en dienstverlening en de samenleving) benoemd. Verder geeft dit onderzoek aan de hand van een casestudy van alleenstaande moeders, informatie over hun ervaringen met betrekking tot het opnieuw zelfstandig en onafhankelijk functioneren in een vaak nieuwe sociale omgeving na een periode van intensieve hulpverlening. Verder wordt er specifiek ingegaan op het belang van sociale netwerken. De drie actoren van sociale inclusie: overheid, instellingen voor hulp- en dienstverlening en de samenleving spelen een belangrijke rol bij de sociale inclusie van eenoudergezinnen. Dit onderzoek richt zich vooral op vrouwenhulpverlening als een van die actoren. Tot slot volgen conclusies en aanbevelingen.
DOCUMENT
In 2016 is de methodiek Take a Break ontwikkeld door Moviera. Take a Break is een kortdurende ambulante en systeemgerichte methodiek om in te grijpen bij huiselijk geweld door een grondige analyse van de geweldsdynamiek gepaard met directe hulp. Moviera, een organisatie gespecialiseerd in de aanpak van huiselijk geweld en mensenhandel, heeft het lectoraat Jeugd van Hogeschool Utrecht gevraagd om een procesevaluatie uit te voeren naar het realiseren van de Take a Break-trajecten. Wordt de methodiek uitgevoerd zoals bedoeld, hoe ontwikkelt de methodiek zich en is de methodiek overdraagbaar naar andere (vrouwenopvang) organisaties? De uitkomsten van dit onderzoek zijn te vinden in deze publicatie. Moviera heeft in augustus 2024 besloten de methodiek Take a Break niet meer uit te voeren. Er waren diverse uitvoeringsknelpunten, die tevens werden bevestigd in de procesevaluatie. In de huidige tijd waarin een steeds groter beroep word gedaan op Moviera voor hulp, moest opnieuw worden bekeken hoe de middelen het beste ingezet kunnen worden en de meeste mensen kunnen worden geholpen. Moviera heeft daarom gekozen de krachtige elementen van Take a Break – en de uitkomsten van de procesevaluatie - om te vormen in de andere (ambulante) trajecten. Naast Moviera zijn er andere vrouwenopvang-organisaties getraind in de methodiek (Arosa, Kwintes, Kadera). Heeft u interesse in het handboek of werkboek van de methodiek, neem dan contact op met Moviera via https://www.moviera.nl/contact/
DOCUMENT
Take a break is een zes weken durende innovatieve ambulante interventie die eind 2016 door vrouwenopvang Moviera is ontwikkeld. Doel van het programma is om spanningen en ruzies in relaties en gezinnen in een vroeger stadium te herkennen. Bij de start wordt samen met het gezin een veiligheidsplan opgesteld om de directe veiligheid te realiseren. Met de partners wordt gekeken of een korte time-out noodzakelijk is om te komen tot een veilige situatie en wie van de partners tijdelijk de thuissituatie verlaat. De inzet op het vrijwillig tijdelijk vertrek van een van de partners is een innovatief aspect van deze interventie. Uitgangspunt is dat de kinderen (indien aanwezig) in hun vertrouwde omgeving kunnen blijven en ervaren dat oplossingen mogelijk zijn. Het tweede deel van het traject bestaat uit de analyse van de risico- en beschermende factoren die in dit gezin aanwezig zijn. De analyse wordt afgerond met een Plan van aanpak gericht op duurzame veiligheid in het betreffende gezin en overdracht naar het lokale veld. Aan de hand van een planevaluatie is de werkwijze en theoretische onderbouwing van Take a Break onderzocht.
DOCUMENT
Geen samenvatting beschikbaar
DOCUMENT
OBJECTIVES: To examine the effectiveness of critical time intervention (CTI)-an evidence-based intervention-for abused women transitioning from women's shelters to community living.METHODS: A randomized controlled trial was conducted in nine women's shelters across the Netherlands. 136 women were assigned to CTI (n = 70) or care-as-usual (n = 66). Data were analyzed using intention-to-treat three-level mixed-effects models.RESULTS: Women in the CTI group had significant fewer symptoms of post-traumatic stress (secondary outcome) (adjusted mean difference - 7.27, 95% CI - 14.31 to - 0.22) and a significant fourfold reduction in unmet care needs (intermediate outcome) (95% CI 0.06-0.94) compared to women in the care-as-usual group. No differences were found for quality of life (primary outcome), re-abuse, symptoms of depression, psychological distress, self-esteem (secondary outcomes), family support, and social support (intermediate outcomes).CONCLUSIONS: This study shows that CTI is effective in a population of abused women in terms of a reduction of post-traumatic stress symptoms and unmet care needs. Because follow-up ended after the prescribed intervention period, further research is needed to determine the full long-term effects of CTI in this population.
DOCUMENT
Voor u ligt een tussenrapportage van een onderzoek naar de opvang van gezinnen na huisuitzetting. De aanleiding hiervoor zijn berichten in de media die lijken te wijzen op een verontrustende toename van het aantal dakloze gezinnen. De staatssecretaris van VWS stelt in haar antwoord op Kamervragen over dit onderwerp eerst te willen inventariseren of er inderdaad sprake is van een toename van dakloze gezinnen en hoeveel van deze gezinnen zich wenden tot de maatschappelijke opvang. In de periode september-december 2008 is een telonderzoek uitgevoerd om een inschatting te kunnen maken van het aantal gezinnen dat in Nederland in 2006 en 2007 na huisuitzetting dakloos is geworden en het aantal gezinnen dat zich heeft aangemeld bij een opvanginstelling. Het telonderzoek bestond uit een inventarisatie van geregistreerde gegevens bij de Federatie Opvang, Aedes vereniging van woningcorporaties en de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) en een enquête die is gehouden onder een groot aantal opvanginstellingen aangesloten bij de Federatie Opvang en de Federatie Evangelische Zorg-Organisaties (FEO). Het telonderzoek omvat 4 vragen. In hoeverre is er sprake van een toe- dan wel afname van het aantal gezinnen dat in 2006 en 2007 uit huis is gezet? Is er sprake van een toe- dan wel afname van het aantal gezinnen dat na of bij dreigende huisuitzetting zich aanmeldt bij een maatschappelijke opvanginstelling? Beschikken de opvanginstellingen over voldoende capaciteit voor de opvang van de gezinnen die zich hebben aangemeld? Hoeveel opvanginstellingen werken samen met ketenpartners ten behoeve van de preventie en opvang van gezinnen voor wie huisuitzetting dreigt?
DOCUMENT
In dit rapport, Nieuwe woonvormen voor bijzondere doelgroepen, staan bewoners centraal die moeite hebben met zelfstandig wonen in een reguliere woning. Ze worden als ‘bijzondere groepen’ aangeduid, in het bijzonder gaat het om daklozen, verslaafden, ex-gedetineerden, psychiatrische patiënten, mensen met een verstandelijke handicap, mishandelde vrouwen, en de beruchte, wat diffuse categorie van ‘de zorgmijders’. Er is een omvangrijk institutioneel circuit die deze groepen helpt met ‘wonen’. In dit institutionele circuit spelen woningcorporaties een belangrijke rol, maar ook zorginstellingen (GGZ, verslavingszorg), reclassering, en instellingen op het terrein van de maatschappelijke opvang (zorg voor daklozen, vrouwenopvang). Genoemde instanties geven de verschillende groepen vormen van ‘woonondersteuning’ of ‘woontoezicht’ in milde en meer straffe varianten. Leidende vraag in Nieuwe woonvormen voor bijzondere doelgroepen is: wat is er te verbeteren op het punt van leren wonen en het geven van maatschappelijke kansen aan deze groepen? Is sociale stijging in hun geval mogelijk? Kunnen ze uit een situatie van afhankelijkheid naar een meer onafhankelijke vorm van wonen groeien? Om die vraag te beantwoorden zijn zes projecten nader bekeken. Projecten die als vernieuwend te boek staan. Woningcorporaties hebben in het geval van (1) Flexibel Wonen, Rotterdam-Rijnmond (2) Nieuwe Energie, Leiden en (3) Begeleid Wonen, Hoogezand, aan de basis van deze nieuwe woonvormen gestaan; het gaat respectievelijk om (1) De Nieuwe Unie/Woonstad Rotterdam, Com- Wonen en PWS, (2) Portaal en (3) Lefier. Maar ook bij Yes, Amsterdam, is een woningcorporatie betrokken (Eigen Haard). In het geval van Omnizorg ligt het initiatief bij de gemeente, en ’t Groene Sticht is een burgerinitiatief.
DOCUMENT
Geen samenvatting beschikbaar
DOCUMENT
Voor u ligt de rapportage van het tweede deel van een onderzoek naar dakloosheid van gezinnen na huisuitzettingen. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de staatssecretaris van VWS naar aanleiding van Kamervragen over berichten in de media die lijken te wijzen op een verontrustende toename van het aantal dakloze gezinnen. Het eerste deelonderzoek was gericht op een inventarisatie van het aantal gezinnen in Nederland dat in de periode 2006-2007 dakloos is geworden na huisuitzetting en het aantal van deze gezinnen dat zich aanmeldt bij een instelling voor de maatschappelijke opvang. Dit onderzoek resulteerde in het rapport: Het stereotype beeld van een dakloze is dat hij een alleenstaande man is, opvang van gezinnen na huisuitzetting (Kloppenburg, Akkermans, de Graaf & van Doorn, 2009). De onderhavige studie is een verdiepend onderzoek naar de preventie en aanpak van dakloosheid bij gezinnen in de vier centrumgemeenten: Amsterdam, Utrecht, Leeuwarden en Oss.
DOCUMENT