© 2025 SURF
Tekst van de presentatie.
DOCUMENT
Bespreekt de plaats en meerwaarde van een expliciet geformuleerd zelfregulatie-model binnen het fysiotherapeutische zorgproces.
DOCUMENT
In het hoger onderwijs wordt het pedagogisch klimaat veronachtzaamd. Het concept wordt niet mee in beschouwing genomen bij onderwijsinnovatie en onderwijsonderzoek. Dit artikel definieert het concept voor het hbo en werkt het uit op basis van de Zelf-Determinatie Theorie van Ryan en Deci (2000). Zowel voor volwassen werknemers als voor jonge leerlingen geldt dat zij binnen een klimaat dat tegemoet komt aan hun psychologische basisbehoeften aan relatie, competentie en autonomie, beter presteren en een hogere mate van welbevinden ervaren. Belangrijke factor daarin is de stimulans van hun autonome motivatie. Verkennend onderzoek onder studenten en docenten van de Academie voor Sociale Professies wijst op toegevoegde waarde van het in beschouwing nemen van een pedagogisch klimaat bij het overwegen van maatregelen om studiesucces te verbeteren. Een heldere kijk op het pedagogisch klimaat kan het ondersteunen van de motivatie van studenten en zodoende het verbeteren van hun leren theoretisch en empirisch verankeren. ABSTRACT In Dutch Higher Education, no attention is being paid to the Pedagogical Climate in schools. The concept is omitted in educational research as well as in innovative practices. This article defines the concept for use in Higher Education, making use of Ryan and Deci's Self Determination Theory (2000). The performance and well-being of adult employees as well as schoolchildren improve when their basic needs of relation, competence and autonomy are satisfied. A Pedagogical Climate that does so facilitates autonomous motivation. Explorative research done among teachers and students of the Academy of Social Work indicates surplus value of taking into account the Pedagogical Climate when considering various policies aimed to improve study success. Having a clear theoretical and empirical view of the Pedagogical Climate can firmly root initiatives to support students' motivation and help their learning.
DOCUMENT
In dit artikel worden de mogelijke gevolgen belicht van de introductie van nieuwe en bestaande toepassingen van Bitcoin-technologie. De transnationale, decentrale en gedistribueerde peer-to-peer-structuur van de Bitcoin-technologie en van nieuwe toepassingen hiervan, hebben de potentie om bestaande sociale relaties en instituties te ontregelen. Het krachtenveld waarin maatschappelijke actoren staan kan hierdoor uit balans worden gebracht. De meest radicale van deze nieuwe technologieën is Ethereum. Met name het concept van de Digital Autonomous Organisation (DOA) heeft mogelijkerwijs verregaande consequenties. Ethereum is een ‘contract validating and enforcing system’, een gedistribueerd systeem dat een platform biedt voor autonome computerprogramma’s die in staat zijn om zelfstandig overeenkomsten met rechtspersonen en andere DOA’s aan te gaan en te ontbinden. Ik richt mij op de mogelijkheden van deze toepassingen als nieuwe platformen voor International Financial (Cyber) Crime.
DOCUMENT
Er is veel onderzoek gedaan naar de relatie tussen de leerpsychologische basisbehoeften van leerlingen en hun leermotivatie. Er is echter nog nauwelijks gekeken naar de samenhang tussen deze basisbehoeften en uiteenlopende vormen van ongewenst gedrag in de klas, terwijl ongewenst gedrag in de klas wel een grote impact kan hebben op het onderwijs. Inzicht krijgen in de relaties van dergelijk gedrag met andere factoren in de klas is van belang om dit gedrag te voorkomen of te doorbreken. In het voorliggende onderzoek staat de vraag centraal in hoeverre ongewenst gedrag van leerlingen in het voortgezet onderwijs gerelateerd is aan de mate waarin zij percipiëren dat zowel docenten als medeleerlingen hun behoefte vervullen aan competentie, autonomie en verbondenheid. De resultaten laten voor de verschillende schooltypen een significante samenhang zien tussen bepaalde vormen van ongewenst gedrag in de klas en de mate waarin tegemoet wordt gekomen aan deze leerpsychologische basisbehoeften. Bij ongewenst gedrag ten aanzien van schoolwerk en teruggetrokken gedrag spelen zowel docenten als medeleerlingen een rol. Daarnaast spelen docenten vooral een rol bij onvriendelijk gedrag in de klas, terwijl bij delinquent gedrag juist de opstelling van medeleerlingen bepalend is.
DOCUMENT
Eindrapport NRO overzichtsstudie. Dossiernummer: NRO PPO 405-15-722 De belangrijkste aanleiding voor deze reviewstudie is de wereldwijd erkende kernrol die de docent speelt in formatief toetsen, maar het voortdurende probleem om formatief toetsen daadwerkelijk te implementeren in de onderwijspraktijk. Deze reviewstudie onderzoekt welke gedragingen de docent typeren die een formatieve toetspraktijk in de klas weet te realiseren. De focus op de concrete praktijken van de docent in de klas schijnt een nieuw licht op formatief toetsen, namelijk wat de docent in zijn/haar eigen klas kan doen in termen van kleine en grotere gedragingen om een meer formatieve toetspraktijk vorm te geven. De formatieve toetscyclus, bestaande uit vijf fasen gebaseerd op een combinatie van verschillende formatieve toetsmodellen, is gebruikt als theoretisch en analysekader. Deze vijf fasen zijn: 1) verhelderen van verwachtingen, 2) ontlokken van studentreacties, 3) analyseren en interpreteren van studentreacties, 4) communiceren over resultaten met studenten, en 5) vervolgactiviteiten ondernemen. Deze vijf fasen zijn handzaam gebleken om zo concreet mogelijk docentgedrag te duiden en tussen meer of minder effectieve gedragingen te differentiëren. Vier onderzoeksvragen worden hiermee beantwoord: 1) Hoe zien effectieve formatieve toetspraktijken in de klas eruit? Met andere woorden, wat DOET de docent die effectieve formatieve toetspraktijken in de klas bereikt? 2) Welke effecten op studenten hebben deze toetspraktijken in termen van leeractiviteiten, leerprocessen en/of leeruitkomsten? 3) Welke formatieve toetscompetenties heeft een docent nodig om deze effectieve formatieve toetspraktijken in de klas te kunnen vormgeven? 4) Aan welke formatieve toetscompetenties (onderzoeksvraag 3) en gedragingen (onderzoeksvraag 1) besteden professionaliseringstrajecten aandacht? Op welke gebieden zijn deze succesvol en waarop (nog) niet?
LINK
Het hoger onderwijs moet studenten opleiden tot kenniswerkers. Het blijkt echter lastig studenten zo op te leiden dat ze de voldoende vaardigheden hebben kennis snel toe te passen en nieuwe kennis te genereren. Een mogelijke aanpak is De praktijk als leeromgeving: studenten leren als junior kenniswerkers in authentieke praktijksituaties handelingsgericht te werken. In deze praktijksituaties komen het oplossen van praktijkproblemen (praktijkstroom), ontwikkelen van praktijkkennis (kennisstroom) en leren (competentiestroom) samen. De kwaliteit wordt bewaakt door kritische reflectie tegen vooraf gestelde kwaliteitscriteria. Door deze aanpak worden onderwijs en onderzoek verbonden. De studenten dragen bij aan open innovatie. Hierbij wordt kennis ontwikkeld en gedeeld ten behoeve van de praktijk en de hoger onderwijsorganisatie, waardoor de competentieontwikkeling van de student met innovatie gepaard gaat. Bij het toepassen van de praktijk als leeromgeving is er een aantal knelpunten. Wij hebben genoemd het onderscheiden van niveaus in competentieontwikkeling, het erkennen van Eerder Verworven Competenties (EVC), het Verbinden van onderwijs en onderzoek, de begeleidingsrollen en de professionele invulling daarvan, en de beoordelingsvormen: beoordeling van leerresultaten gekoppeld aan praktijkresultaten en de individuele beoordeling van teamwerk. In dit artikel hebben we hiervoor een aantal oplossingen aangedragen, waaronder het gebruiken van een sollicitatieprocedure, het onderscheiden van verschillende typen leersituaties, en het stellen van expliciete kwaliteitscriteria. Demografen voorspellen dat kenniswerkers schaars worden. We mogen dus geen talenten verspillen. Het hoger onderwijs wacht een zware taak om deze kenniswerkers grondig en efficiënt op te leiden. En wel op een zodanig manier dat ze niet alleen de theoretische kennis hebben, maar ook de vaardigheden om deze kennis snel in waarde om te zetten en met nieuwe kennis aan te vullen. De aanpak van de auteurs met de praktijk als leeromgeving is een van de manieren waarop dit mogelijk wordt.
DOCUMENT
Dit lesmateriaal is ontwikkeld in het kader van het BioClock-Consortium, een interdisciplinair onderzoeksproject waarin de wisselwerking tussen de biologische klok van mensen, planten en dieren en de wereld om ons heen centraal staat.In deze les leren leerlingen over het circadiane ritme door het maken van een conceptueel model met de software DynaLearn.De circadiane klok regelt het 24-uursritme van biologische processen in ons lichaam, zoals slaap, hormoonproductie en stofwisseling. De centrale circadiaanse klok bevindt zich in de suprachiasmatische nucleus (SCN), een klein gebied in de hypothalamus. Deze klok wordt aangedreven door klokgenen, zoals CLOCK, BMAL1, PER en CRY. Deze genen werken samen in een feedbacklus om de ritmische expressie van genen te reguleren die betrokken zijn bij belangrijke fysiologische processen.Conceptueel modelleren is een actieve manier om dynamisch systeemgedrag te begrijpen en beschrijven zonder gebruik te maken van numerieke informatie en wiskundige verbanden. Door het maken van het model krijgen leerlingen inzicht in de werking van een systeem en leren ze tevens algemene systeemprincipes, zoals verschillende typen causale verbanden, systeemtoestanden en feedback, die essentieel zijn voor het begrijpen van complexe systemen.
MULTIFILE


