Achtergrond: Zelfbeschadigend gedrag door forensisch psychiatrische patiënten maakt vaak grote indruk op alle betrokkenen en is een belangrijke voorspeller voor geweld naar anderen tijdens de behandeling. Doel: Beschrijven van incidenten van zelfbeschadiging door patiënten die opgenomen zijn in de forensische psychiatrie. Methode: Alle geregistreerde incidenten van zelfbeschadiging tijdens behandeling in een forensisch psychiatrisch centrum tussen 2008 en 2019 werden geanalyseerd en gecodeerd wat betreft ernst met de MOAS+. Resultaten: In de periode 2008-2019 werden in totaal 299 incidenten van zelfbeschadiging geregistreerd, gepleegd door 106 patiënten. De meerderheid van de incidenten (87,6%) betrof zelfbeschadigend gedrag zonder suïcidale intentie. De meest toegepaste methoden waren zichzelf snijden met glas, gebroken servies of een (scheer)mes en het inslikken van gevaarlijke vloeistoffen of voorwerpen. Er waren 10 suïcides, nagenoeg alle middels verhanging met een touw of riem. De meerderheid van de incidenten werd als sterk of extreem ernstig gescoord op de MOAS+. Vrouwelijke patiënten hadden gemiddeld drie keer zoveel incidenten als mannelijke patiënten. Conclusie: Incidenten van zelfbeschadiging komen regelmatig voor in de forensische psychiatrie en zijn doorgaans ernstig van aard. Meer onderzoek naar de invloed op betrokkenen en getuigen, motieven en aanleidingen voor het zelfbeschadigende gedrag en effectieve behandeling hiervan is noodzakelijk.
DOCUMENT
DOEL: Veel patiënten met een eetstoornis geven aan dat zij problemen hebben met het reguleren van hun emoties. In deze studie wordt de prevalentie van zelfverwondend gedrag, de kenmerken en emotieregulerende functie ervan onder patiënten met anorexia nervosa onderzocht (n=136). METHODE: Een cross-sectioneel onderzoek met behulp van een zelfrapportagevragenlijst. Er werden Mann-Whitney U-toetsen uitgevoerd voor het vergelijken van de achtergrond en klinische variabelen van patiënten met en zonder zelfverwondend gedrag. Middels Wilcoxon signed-ranktoetsen werden veranderingen gemeten in de emotionele toestand vóór en na zelfverwondend gedrag. RESULTATEN: De prevalentie van zelfverwondend gedrag was 41% in de voorafgaande maand. Patiënten met zelfverwondend gedrag waren langer in behandeling voor hun eetstoornis vergeleken met patiënten die zichzelf niet verwondden. In 55% van de gevallen was er sprake van een secundaire psychiatrische diagnose, terwijl dit maar bij 21% van de deelnemers zonder zelfverwondend gedrag het geval was. Na zelfverwondend gedrag was er een significante toename bij ‘opgelucht gevoel’ en een significante afname bij ‘kwaad zijn op mezelf ’, ‘angstig gevoel’ en ‘kwaad zijn op anderen’. DISCUSSIE en CONCLUSIE: Zelfverwondend gedrag kan worden beschouwd als een strategie voor emotieregulatie. Het is van belang dat zorgverleners de aanwezigheid van zelfverwondend gedrag navragen, vooral bij patiënten met een ernstigere en comorbide psychopathologie en bij patiënten met een lang behandelverleden. Dit artikel is een vertaling van Smithuis L, et al., Self-injurious behaviour in patients with anorexia nervosa: a quantitative study. J Eat Disord 2018;6:26. De eerste auteur won in 2018 met dit artikel de Johanna Diepeveen-Speekenbrink Wetenschapsprijs.
DOCUMENT
Abstract: Self-harming behavior: complex, but recovery is possible Self-harming behavior among adolescents is an alarming phenomenon: it is a sign of underlying suffering and not knowing how to handle this. Often, there are intense and overwhelming emotions which are unbearable for these patients, or emotions can be completely absent. There are indications that the number of adolescents who self-harm is increasing. In contact with these young people the attitude of professionals is extremely important. Selfharming behavior also has a great impact on professionals, in some cases leading to a deterioration of the relationship with the patient who self-harms. In the first part of this article the phenomenon of self-harm will be described, as well as the prevalence of self-harm among adolescents. In the second part, a qualitative study regarding the patients’ perspective on recovery from severe self-harming behavior is presented. Semi-structured interviews were conducted with 12 women who had successfully stopped their severe self-harming behavior. Although the participants were adults, their problems started during adolescence, thereby influencing their recovery. The study was executed based on the grounded theory method. The researchers found that the process of stopping self-harm proceeds according to six phases. The bond between professional and patient was identified as key to all phases of the process of recovery. Interventions should focus on strengthening the therapeutic relationship between professional and patient, encouraging patients to develop a more positive self-image and stimulate them to learn alternative behavior for self-harm.
DOCUMENT