Kijkend naar de ontwikkelingen in de medische en farmaceutische zorg, concludeer ik dat het belang van innovaties niet altijd in overeenstemming is met de snelheid waarmee die innovaties hun plek krijgen in het standaardhandelingsarsenaal van zorgverleners. Veranderingen in de zorg gaan vaak langzaam en doorbraken worden slecht herkend. De vraag is hoe dit komt. Er blijken vele factoren van invloed op het mogelijke succes van een innovatie. Van groot belang is het inzicht dat innoveren meer is dan iets bedenken en dan maar aannemen dat het wel zal worden opgepikt door de (potentiële) doelgroep. Het aan de man brengen (‘dissemineren’) van de innovatie is mede bepalend voor een succesvolle implementatie. In de farmaceutische zorg is voor deze overbruggingsfunctie een belangrijke rol weggelegd voor de farmakundige. Mijn lectoraat, dat is gekoppeld aan de opleiding Farmakunde, zal zich bezighouden met het onderzoek naar het proces om farmaceutische innovaties te dissemineren. In deze openbare les licht ik de context en consequenties van dit onderzoeksthema nader toe. Ik begin met een uitleg van de farmakundige en diens toegevoegde waarde in het werkveld (hoofdstuk 1), en vervolg met een korte beschrijving van recente veranderingen binnen de zorg (hoofdstuk 2). In het begeleiden van die veranderingen ligt een belangrijke meerwaarde van de farmakundige, en de missie van dit lectoraat. Daarna (hoofdstuk 3) beschouwen we het innoveren in de (farmaceutische) gezondheidszorg in meer detail. Hoofdstuk 4 geeft diverse handvatten voor het kiezen van de juiste interventies om de afstand tussen de innovator en de toekomstige gebruiker te overbruggen en zodoende de toegang voor de gebruiker tot de innovatie te verbeteren. De keuze van de onderzoekslijnen van mijn lectoraat, zoals in hoofdstuk 5 beschreven, is daarvan afgeleid
DOCUMENT
Background: As our global population ages, malnutrition and sarcopenia are increasingly prevalent. Given the multifactorial nature of these conditions, effective management of (risk of) malnutrition and sarcopenia necessitates interprofessional collaboration (IPC). This study aimed to understand primary and social care professionals’ barriers, facilitators, preferences, and needs regarding interprofessional management of (risk of) malnutrition and sarcopenia in community-dwelling older adults. Methods: We conducted a qualitative, Straussian, grounded theory study. We collected data using online semi-structured focus group interviews. A grounded theory data analysis was performed using open, axial, and selective coding, followed by developing a conceptual model. Results: We conducted five online focus groups with 28 professionals from the primary and social care setting. We identified five selective codes: 1) Information exchange between professionals must be smooth, 2) Regular consultation on the tasks, responsibilities, and extent of IPC is needed; 3) Thorough involvement of older adults in IPC is preferred; 4) Coordination of interprofessional care around the older adult is needed; and 5) IPC must move beyond healthcare systems. Our conceptual model illustrates three interconnected dimensions in interprofessional collaboration: professionals, infrastructure, and older adults. Conclusion: Based on insights from professionals, interprofessional collaboration requires synergy between professionals, infra-structure, and older adults. Professionals need both infrastructure elements and the engagement of older adults for successful interprofessional collaboration.
DOCUMENT
Nieuwe wetgeving voor jeugdzorg in Nederland heeft geleid tot de implementatie van teams, die geïntegreerde eerstelijns jeugdzorg bieden. Belangrijke doelen van de nieuwe Jeugdwet waren meer geïntegreerde, tijdige zorg en minder gebruik van intensieve vormen van zorg. Het doel van dit onderzoek was het bestuderen van veranderingen in het gebruik van jeugdzorg in de tijd en de rol van nieuw ingevoerde wijkgerichte ondersteuningsteams hierin. Patronen van jeugdzorggebruik veranderden naar meer lokaal geleverde primaire jeugdzorg, iets minder gespecialiseerde en iets meer residentiële jeugdzorg. Bovendien nam het jeugdzorggebruik onder jongere kinderen toe in de tijd. Deze trends komen deels overeen met de trends die de Jeugdwet beoogt. Er is weinig bewijs gevonden voor de rol van specifieke teamkenmerken op veranderingen in jeugdzorggebruik in de tijd.
MULTIFILE