Achtergrond: Ernstige psychische aandoeningen (epa) gaan gepaard met hoge ggz- en andere zorgkosten. Om de discussie hierover tussen verzekeraars, gemeenten en ggz transparanter te voeren zijn in 2012 zorgvignetten ontwikkeld die in een regio een beeld moeten geven over de aanwezige groepen patiënten met epa, ingedeeld naar zorgintensiteit. Doel: Inzicht krijgen in de vraag hoe bruikbaar en valide deze epa-vignetten zijn in relatie tot zorgbehoeften en psychosociaal functioneren. Methode: rom-uitkomsten (zorgbehoeften en psychosociaal functioneren) van 706 patiënten werden per zorgzwaartevignet vergeleken (m.b.v. χ2-toetsen en anova’s). Voor twee complexe zorgzwaartevignetten (zorgwekkende zorgmijders en gevaar afwenden) werden verschillen in zorgbehoeften en functioneren longitudinaal onderzocht (met repeated measures-anova’s en analyses volgens McNemar). Resultaten: De vignetten waren in beperkte mate onderscheidend wat betreft zorgbehoeften en functioneren. Patiënten met vignetten ‘zorgwekkende zorgmijders’ en ‘gevaar afwenden’ hadden de meeste beperkingen in functioneren en de meeste (onvervulde) zorgbehoeften. Deze bevindingen bleken stabiel over tijd. Conclusie: De vignetten zijn onvoldoende onderscheidend. Om regionale zorgplanning te verbeteren is het wenselijk om bestaande informatie van zorgvignetten te verrijken met informatie over zorgbehoeften en functioneren
DOCUMENT
Er is in onderzoek nog relatief weinig aandacht voor de individuele en contextuele factoren en de daarbij behorende zorgbehoeften van residentieel opgenomen jeugdigen die op licht verstandelijk beperkt (LVB) of zwakbegaafd (ZB) niveau functioneren. De resultaten van dit exploratief dossieronderzoek kunnen een bijdrage leveren aan de doorontwikkeling van een individueel en contextueel hulpaanbod voor deze jeugdigen en hun gezinnen. Bij een relatief grote groep (63%) van de in dit onderzoek betrokken jeugdigen speelden problemen op zowel kind-, ouder-, gezins- als omgevingsniveau een rol. De spreiding in het aantal kenmerken liet zien dat er bij veel jeugdigen die op een LVB of ZB niveau functioneerden én hun gezinnen sprake was van een grote diversiteit aan en opeenstapeling van problemen. Dit vraagt om een op het systeem afgestemde, multidisciplinaire en traumasensitieve aanpak.
DOCUMENT
Samenvatting Achtergrond : Kinderen en adolescenten in de geestelijke gezondheidszorg hebben vaak een andere opvatting van hun zorgbehoeften en de behandeling die nodig is dan hun zorgverlener. Omdat een dergelijk verschil tussen jonge patiënten en zorgverleners therapietrouw in de weg kan staan en een nadelig effect kan hebben op de behandelresultaten, is het belangrijk om te begrijpen welke factoren hiermee samenhangen. Daarom zijn de factoren onderzocht die samenhangen met verschillen tussen patiënt en zorgverlener over zorgbehoeften op verschillende functioneringsgebieden. Methoden : Een transversaal onderzoek met 244 kinderen/adolescenten van 6-18 jaar die samen met hun zorgverlener deelnemen aan behandeling in een gespecialiseerd centrum voor geestelijke gezondheidszorg. Uit een eerder onderzoek van deze onderzoeksgroep bleek dat het verschil tussen patiënt en zorgverlener het grootst is bij drie zorgbehoeften volgens CANSAS: ‘geestelijke gezondheidsproblemen’, ‘informatie over diagnose en/of behandeling’ en ‘vrienden maken en/of behouden’. Daarom hebben we univariabele en multivariabele statistiek gebruikt om de factoren te onderzoeken die samenhangen met het verschil op het gebied van deze drie zorgbehoeften. Resultaten : Verschillen tussen patiënt en zorgverlener op de drie onderdelen van CANSAS hingen samen met de factoren ouder, kind en gezin/sociale omgeving. In elk van de drie uiteindelijke multivariabele modellen waren drie variabelen significant: op zichzelf gericht gevaarlijk gedrag (kindniveau); ernst van psychiatrische problemen van de ouder (ouderniveau); en opgroeien in een eenoudergezin (niveau gezin/sociale omgeving). Conclusies : Voor het geven van de effectiefste behandeling en het voorkomen van uitval, is het belangrijk om tijdens de diagnostische beoordeling en behandelplanning aandacht te hebben voor de zorgbehoeften van de patiënt op alle drie de niveaus: kind, ouder en gezin/sociale omgeving.
DOCUMENT
Mensen met een ernstige psychiatrische aandoening (EPA) ontvangen vaak niet de palliatieve zorg die aansluit bij hun zorgbehoeften en die van hun naaste(n).1,2 Om dit te verbeteren zijn de Toolkit3 en bijbehorende training 'Proactieve palliatieve zorg in de GGZ’ ontwikkeld. In dit artikel wordt beschreven wat de Toolkit inhoudt en lichten we de stappen 1 en 2 ervan toe met een casus.
DOCUMENT
In een eerder artikel introduceerden we de Toolkit en bijbehorende training 'Proactieve palliatieve zorg in de GGZ' en de stappen 1 en 2 ervan. Doel is de palliatieve zorg te laten aansluiten bij de zorgbehoeften van mensen met een ernstige psychiatrische aandoening (EPA) en hun naaste(n). In dit artikel belichten we de stappen 3, 4 en 5 uit de Toolkit.
DOCUMENT
In Nederland zijn er op dit moment ruim 30 duizend mensen geregistreerd als 'dak- en thuisloos', dat wil zeggen zij hebben geen vaste woon- of verblijfplaats, slapen in de opvang, op straat, in openbare gebouwen of bij familie of vrienden. Die 30.000 betreffen mensen die in bevolkingsregisters staan geregistreerd. In werkelijkheid is de groep dus groter: denk aan de mensen die illegaal in Nederland verblijven en die geen vaste verblijfplaats hebben. Onderzoek laat zien dat mensen die dak- of thuisloos zijn (geweest) een kortere levensverwachting hebben dan de gemiddelde Nederlander. Voor vrouwen geldt dit nog sterker dan voor mannen (Nusselder e.a., 2014). Mannen leven naar schatting 11 jaar korter en vrouwen bijna 16 jaar korter. In de periode voor het overlijden is vaak palliatieve zorg nodig. Zij hebben in die laatste fase meestal wel een dak boven hun hoofd, bijvoorbeeld van een maatschappelijke opvangvoorziening, maar de problematiek blijft desalniettemin vaak complex door het samenkomen van lichamelijke, psychische en sociale problemen. Wat houdt palliatieve zorg voor mensen die dak- of thuisloos zijn (geweest) in? En hoe kan u deze zorg optimaal aan laten sluiten bij de zorgbehoeften en problemen van de doelgroep?
DOCUMENT
Dit onderzoek betreft de eerste fase van de proeftuinen betreft waarbij de voortgang bij cliënten in de proeftuinen met gebiedsteams wordt vergeleken met FACT teams waarbij nog niet gebiedsgericht gewerkt werd. De eerste resultaten van de tussenevaluatie zijn binnen, namelijk dat: 1. Er bij alle cliënten (in de proeftuinen en tevens in gewone FACT teams) tussen 2015 en 2017 een afname is van beperkingen in het functioneren en van onvervulde zorgbehoeften en een toename van kwaliteit van leven. Dit verandert dus ten goede maar ongeveer evenveel in proeftuinen gebiedsgericht werken als in overige FACT teams. 2. Echter de gemiddelde duur van de opnames in gebiedsgerichte proeftuinen is wel korter en dit is een significant gunstig verschil met de andere FACT teams. 3. Meer mensen stromen bovendien uit naar de eerste lijn vanuit de proeftuinen met gebiedsgerichte FACT-teams dan uit de andere FACT teams. Stabilisering van symptomen en terugval risico lijkt daarbij verkleind. 4. Aanvullende kwalitatieve interviews met cliënten duiden tenslotte op een beter vangnet functie vanwege het gebiedsgericht werken. Cliënten zijn over de grotere nabijheid van de zorg zeer te spreken en waarderen het dat ze met verschillende vragen op één plek terecht kunnen. Er wordt volgens cliënten zelf vanwege het grotere gevoel van veiligheid minder gebruik gemaakt van het bed op recept (https://www.f-actnederland.nl/f-act-congres-2018-f-act-harvest-oogsten-uit-de-proeftuinen-van-nieuwe-pioniers/).
DOCUMENT
Binnen de Jeugd-GGZ is vaak sprake van therapieontrouw, no-shows en vroegtijdige uitval. Zorgbehoeftegericht werken biedt kansen om de werkrelatie tussen patiënt en zorgverleners te versterken en de hiervoor genoemde problemen te verminderen. Binnen het zorgbehoeftegericht werken wordt de focus gelegd op het begrijpen van de problemen op de verschillende levensgebieden van de patiënt en diens ervaren zorgbehoeften. LEERDOELEN Na het lezen van dit artikel: • weet u wat zorgbehoeftegericht werken inhoudt; • weet u het belang van het adequaat omgaan met verschillen in perspectief tussen patiënt, zorgverlener en naasten op ervaren problemen en gerelateerde zorgbehoeften; • weet u hoe schematische voorstellingen en patiëntgerichte communicatietechnieken een bijdrage kunnen leveren aan het debat over de perspectieven op zorgbehoeften van de patiënt; • kunt u als verpleegkundig specialist uw leiderschap inzetten om de kennis en betrokkenheid van uw directe collega’s met betrekking tot zorgbehoeftegericht werken te vergroten.
DOCUMENT
De gezondheidszorg is continu in beweging, mede door veranderende zorgbehoeften en kostenbeheersingsmaatregelen. Techniek en technologie kunnen een belangrijke rol spelen waar het gaat om nieuwe vormen van zorg en behoud van het hoge kwaliteitsniveau. In dit artikel wordt een aantal technologische ontwikkelingen op het gebied van preventie, diagnostiek en therapie besproken, die ook gevolgen zullen hebben voor de podotherapeutische praktijk.
DOCUMENT
Het Interventieprotocol Zorg in Samenwerking (ZiS) bestaat uit 3 delen: het Achtergronddocument, het Handboek en het Werkboek. In deel I, het Achtergronddocument, worden de theoretische achtergronden van het programma beschreven. Deel II, het Handboek, levert praktische handleidingen en instructies voor de uitvoering van het programma. ZiS bestaat uit een aantal onderdelen, deze corresponderen met het los bijgeleverde Werkboek (deel III), dat speciaal is geschreven voor de patiënt.
MULTIFILE