In dit artikel beschrijven wij de voorlopige resultaten van het moresprudentieproject, waarin casuïstiek wordt verzameld over de moraal van de beroepsgroep in het sociaal werkveld. Een belangrijke aanleiding voor de start van het project waren de positieve reacties van sociale professionals op het essay Hulpverlening mist moraal van lector Lia van Doorn in de Volkskrant (Vk, 24-08-2009). Zij agendeerde hierin de zwakke, morele basis van het social werk. Daarnaast leefde in het HBOonderwijs de vraag naar voorbeelden van morele vragen uit de praktijk, zoals ‘Wel of niet ingrijpen bij onveilige situaties waarin kinderen betrokken zijn?’ en ‘Hoe lang ga ik nog door met contact zoeken?’. De antwoorden van hulpverleners op dergelijke vragen zijn vaak intuïtief en op ervaring gebaseerd. De morele component wordt meestal niet uitgesproken. In het moresprudentieproject willen we de impliciete moraal en de ervaringskennis van professionals boven water krijgen. Daartoe verzamelen we systematisch opvattingen over hoe met morele aspecten om te gaan.
DOCUMENT
Met dit onderzoek is getracht een indruk te krijgen van de overtuigingen die er in de praktijk bestaan ten aanzien van effectief ingrijpen om de ontwikkeling van ernstig crimineel gedrag in de adolescentie te voorkomen. Bij dit onderzoek is aan alle kanten de breedte opgezocht. Er is gekeken naar een brede range van factoren die van invloed zijn op een antisociale ontwikkeling en naar een heel scala aan inter-venties dat hierop aan kan grijpen. Dit heeft een breed overzicht van mogelijke aangrijpingspunten en daarop aansluitende, beschikbare interventies opgeleverd. De bij de praktijk opgehaalde resultaten dui-den op grote overeenstemming tussen respondenten over de prioritering van beschikbare interventies. Daarbij zien de respondenten duidelijk meerwaarde, voor de gehele ontwikkelingsperiode, in het ver-sterken van goed opgroeien (universele preventie) nog vóór er sprake is van problematisch antisociaal of delictgedrag. In grote lijnen zijn respondenten het ook eens over het inzetten van interventies gericht op het bijsturen in reactie op zorgwekkende signalen (primaire preventie) of op het stoppen en ombui-gen van delictgedrag (secundaire preventie). Wel is de mate van overeenstemming daarvoor iets min-der groot dan bij universele preventie. Praktijkprofessionals, onderzoekers en ervaringsdeskundigen sluiten met hun keuze voor deze interventies vooral aan bij interventies gericht op Familie, Kind en School om bijtijds in te grijpen op een antisociale ontwikkeling. Voor het bij bewoners versterken van gedeelde opvattingen rondom prosociaal gedrag in hun buurt is minder support, maar in de literatuur zijn er duidelijke aanwijzingen die het belang ervan onderschrijven. Tenslotte toont de literatuurstudie de meerwaarde om interventies multimodaal in te zetten, maar de wijze waarop dit het meest effectief is vraagt om aanvullend onderzoek. De resultaten van dit onderzoek bieden houvast voor beleidskeuzes, zowel landelijk als meer regionaal en lokaal. In respons op gesignaleerde problemen kan als eerste stap, met de praktijkprofessionals, lo-kaal informatie verzameld worden over: • beschikbare interventies voor 0-15 jarigen, gericht op Kind, Familie, School en Buurtfactoren op de verschillende preventieniveaus; • de wijze waarop deze interventies gecombineerd en multimodaal ingezet kunnen worden, best passend bij gesignaleerde problemen. • de keuze van interventies die ingezet kunnen worden als een antisociale ontwikkeling persistent en in toenemende mate ernstig blijkt te zijn. Ook kan er meer kennis opgedaan worden in het combineren van erkende interventies met ondersteunende vormen van advies, belangenbehartiging en begeleiding op dagelijkse stress verhogende om-standigheden. Beperkingen van het onderzoek liggen in: • de brede spreiding van respondenten waardoor zij als beroep of functie niet representatief zijn; • de beknopte vertaalslag van de interventies naar vragen in het Delphi-onderzoek die respondenten ruimte bood tot interpretatie; • de beperkte mate waarin respondenten op elkaars uitslag konden reageren.
DOCUMENT
In de regio Zuid-Kennemerland (bestaande uit de gemeenten Haarlem, Heemstede, Bloemendaal, Zandvoort, Haarlemmerliede/Spaarnwoude en Bennebroek) zijn sinds acht jaar Sociale Teams actief. Sociale Teams zijn multidisciplinaire samenwerkingsverbanden gericht op de signalering en aanpak van multiproblemsituaties. Medewerkers van de GGD, woningcorporaties, politie, GGZ, verslavingszorg, maatschappelijk werk en andere organisaties komen circa tien keer per jaar bijeen om met elkaar complexe probleemsituaties aan te pakken, situaties waarbij veelal problemen als overlast, psychische problemen, schulden, verwaarlozing en verslaving een grote rol spelen. Sturend orgaan is de stuurgroep Sociale Teams. Namens deze stuurgroep heeft de GGD aan het landelijk kennisinstituut MOVISIE gevraagd om de werkwijze en de organisatie van de Sociale Teams te evalueren en te onderzoeken of er herijking nodig is. MOVISIE heeft documenten bestudeerd, sleutelfiguren geïnterviewd, Sociale Teams bezocht en een vragenlijst verspreid. Bovendien heeft MOVISIE een bijeenkomst georganiseerd voor dertig vertegenwoordigers van de verschillende deelnemende organisaties, zowel uitvoerenden als managers. Op deze bijeenkomst werden toekomstscenario’s besproken. Uit de evaluatie is te concluderen dat zo goed als alle respondenten het bestaan van de Sociale Teams een groot goed vinden. In vergelijking met de situatie van tien jaar geleden worden veel meer multiproblemsituaties gesignaleerd, aangepakt en opgelost, zo is de overtuiging van de meeste respondenten
DOCUMENT
Het bedrijfsleven hecht waarde aan de attitude van de individuele werknemer ten opzichte van kwaliteit. Met name klantgerichtheid, voortdurende procesverbetering en team-work-capaciteiten staan daarbij hoog in het vaandel. Echter de belangrijkste doelstellingen worden in het hoger onderwijs niet of onvoldoende nagestreefd, blijkt uit het onderzoek van Evans. Een tweede onderzoek in de VS van Weinstein, Petrick en Saunders ondersteunt in feite deze conclusie. De auteurs doen verslag van hun onderzoek in het kader van Leonardo, waaruit blijkt dat de situatie in Europa niet anders is. Meer bewustzijn van de door het bedrijfsleven gesubsidieerde opleidingen en verbeterde cursussen voor het bedrijfsleven zou nagestreefd moeten worden.
DOCUMENT
In dit boekje leest u de essentie van de tekst die op vrijdag 2 november 2012 in Leeuwarden is uitgesproken in het kader van de inauguratie van de lector Health & Food bij Hogeschool Van Hall Larenstein. De tekst is gebaseerd op de rede zoals deze van tevoren was uitgeschreven. De middag van de inauguratie had een interactief karakter en in lijn daarmee is de rede op geïmproviseerde wijze gepresenteerd (de hier gepresenteerde tekst is dus ietsje anders dan in werkelijkheid uitgesproken).
DOCUMENT
In de richtlijnen van het Forensisch Medisch Genootschap is opgenomen dat het schatten van het tijdstip van overlijden onderdeel van de lijkschouw is. Het schatten van het tijdstip dient uitgevoerd te worden door de gemeentelijk lijkschouwer. Hierdoor valt te verwachten dat de forensisch arts als getuige-deskundige gehoord kan worden over het geschatte tijdstip van overlijden, dat in sommige strafzaken een cruciaal punt van discussie kan zijn. Uit ons retrospectieve onderzoek blijkt dat het tijdstip van overlijden, in 2013, in relatief weinig strafzaken een cruciale rol heeft gespeeld en dat in nog minder zaken een op wetenschappelijke literatuur gebaseerde methode aan de schatting ten grondslag lag.
DOCUMENT
De schuldenproblematiek in Nederland is nog steeds groeiende. De impact op de schuldenaar, maar ook op de samenleving, is groot. Financiële problemen zijn voor een groot deel een gedragsvraagstuk. In deze dissertatie staat het gedrag van de groep consumenten met een financiële achterstand centraal. Uit de analyses blijkt dat het niet één specifieke gedraging is die leidt tot financiële problemen, maar een combinatie van verschillende gedragingen die het risico op financiële problemen vergroten. Zo spelen niet bijhouden van de administratie, post en niet vooruit plannen een rol. Analyses naar de oorzaken van deze gedragingen laten bovendien zien dat er verschillende factoren en processen zijn die samenhang vertonen met het financiële gedrag. Onder meer de rol van self-efficacy, self-control en sociale steun, is onderzocht en blijken een samenhang te hebben. Financiële problemen kennen een eigen dynamiek. Eenmaal geconfronteerd met financiële problemen, verandert het gedrag van de consument. Deze verandering wordt deels veroorzaakt, doordat hij zich moet aanpassen en bijvoorbeeld meer gaat bezuinigen. Maar de verandering van gedrag is ook het gevolg van processen zoals schaarste en een veranderende houding ten opzichte van schulden.
DOCUMENT
Wijkagenten en jongerenwerkers in de Rotterdamse wijk Delfshaven krijgen in toenemende mate te maken met meiden die slachtoffer (dreigen te) worden van ‘exposen’: het online verspreiden van seksueel getint (beeld)materiaal met het doel iemand reputatieschade toe te brengen. Om meer zicht te krijgen op deze ontwikkeling heeft de gemeente Rotterdam het lectoraat Publiek Vertrouwen in Veiligheid gevraagd onderzoek te doen naar de rollen die meiden tussen de 10-23 jaar spelen binnen het fenomeen exposen in Delfshaven. Uit het onderzoek blijkt dat meiden naast slachtoffer, ook omstander en dader zijn. Meiden exposen zelf, om zo andere meiden naar beneden te halen en in een positief daglicht (bij jongens) te komen. Verder valt op dat áls meiden reageren op exposen, zij dat alleen doen richting het slachtoffer, en niet richting de dader. De schuld van het exposen wordt veelal bij het slachtoffer neergelegd. Exposen heeft verregaande consequenties voor slachtoffers. Ze krijgen te maken met seksuele intimidatie, geweld door familieleden, trekken zich terug uit het sociale verkeer uit schaamte en kunnen een negatief zelfbeeld ontwikkelen. Geconcludeerd wordt dat exposen in Delfshaven plaatsvindt binnen een complex systeem van elkaar versterkende en deels overlappende contexten; straat-, wijk- en schaamtecultuur. Daar waar sprake is van een overlap is de kans op verregaande vormen van exposen met verregaande consequenties (en dus verstrekkende schade voor meiden en hun familie) het grootst. Geadviseerd wordt een aanpak in de eerste plaats te richten op meiden die zich in deze overlap bevinden, waarbij aandacht wordt besteed aan het objectieve én het subjectieve veiligheidsprobleem dat rond exposen in Delfshaven is ontstaan.
DOCUMENT
In het Utrechtse voortgezet onderwijs is vastgesteld dat er sprake is van circa honderd leerlingen die langer dan twee maanden ‘thuiszitten’. De betrokken partners – het samenwerkingsverband Sterk VO, de afdeling leerplicht van gemeente Utrecht, de jeugdgezondheidszorg en de buurtteams jeugd en gezin – geven aan deze situatie onwenselijk te vinden. Tegen deze achtergrond gaven zij een analyse te willen laten uitvoeren van deze problematiek en advies te ontvangen om hier als kernpartners slagvaardiger in te kunnen opereren. Gebruik makend van dossier analyse en kwalitaiteve interviews is dit advies tot stand gekomen.
DOCUMENT