Nog steeds leven in Nederland ongeveer 32.000 mensen met een (zeer) ernstige en/ of meervoudige
beperking, en mensen met ernstige psychische en gedragsproblemen in instituten. Door het streven
naar vermaatschappelijking zijn er de laatste jaren grote veranderingen te zien in opvattingen over
het leven van mensen met een beperking, ook in de verstandelijke gehandicaptensector.
Onderzoeken door bijvoorbeeld Van Gennep (1997) en Vreeke et al. (1998) toonden aan dat het
leven in een instituut met name voor mensen met (zeer) ernstige en/ of meervoudige beperking
nadelig is. Recentelijk is uit zowel het onderzoek van Van Loon (2006) als Kwekkeboom e.a. (2006)
gebleken, dat het beschikken over bijvoorbeeld een eigen woonruimte in belangrijke mate bijdraagt
aan de kwaliteit van leven en dat mensen met beperkingen die op zichzelf of met enkele anderen
wonen zich niet vaker eenzaam voelen dan toen zij nog in een groep leefden.
Wel moet onderkend worden dat het ‘wonen in de wijk’ niet zonder meer bijdraagt aan een grotere
maatschappelijke participatie (zie ook: Brettschneider en Visser, 2004, Wilken, 2004) en dat
vermaatschappelijking ook een keerzijde heeft, namelijk : het risico op vereenzaming en verschraling
van kwaliteit van leven als aan een aantal randvoorwaarden niet wordt voldaan.
Enkele belangrijke voorwaarden zijn: aansluiten bij de wensen, mogelijkheden en beperkingen van
cliënten, een veilige en toegankelijke omgeving, actief werken aan netwerkontwikkeling en
voldoende ondersteuning (Wilken, 2007).