Gebouwen blijven lang (gemiddeld 50 jaar) in functie. Desondanks wordt circulariteit van gebouwen vaak gelijk gesteld aan herbruikbaarheid van de toegepaste materialen na sloop. Door de aanscherpende functionele eisen is het moeilijk om de bouwmaterialen die bij sloop of verbouwing vrijkomen één-op-één te hergebruiken. Deze materialen voldoen niet meer aan de huidige eisen en worden veelal gerecycled om de materialen/grondstoffen in de kringloop te houden.
Als hergebruik van afzonderlijke bouwmaterialen moeilijk is dan wordt het interessant om te onderzoeken of de levensduur van een gebouw in z’n totaliteit kan worden opgerekt: door te streven naar bijvoorbeeld levensduren van 100 jaar en meer.
In de leidraad Circulair Ontwerpen van CB’23, een platform dat onderzoek doet naar circulariteit in de gebouwde omgeving, worden onder meer overmaat en koestering als randvoorwaarden voor een langere levensduur genoemd. Door het gebouw te over-dimensioneren kan het gemakkelijker andere functies in zich opnemen. Koestering gaat over waardering van de gebruikers voor een gebouw. Uit het literatuuronderzoek dat met een KIEM-subsidie is uitgevoerd, blijken gebouwen met royale en aansprekende entrees en die uitgevoerd zijn in zorgvuldig gedetailleerde materialen die mooi verouderen hiervoor in aanmerking te komen: materialen als beton, natuursteen en baksteen – dure materialen met relatief hoge schaduwkosten.
Het consortium, bestaande uit architectenbureaus, bouwfysische en constructieve adviesbureaus, opdrachtgevers, ontwikkelaars en koepelorganisatie/kennisplatform NEVAP wil het onderzoek naar gebouwen die lang in functie kunnen blijven, doorzetten. Het architectonische en theoretische onderzoek naar gebouwen met lange levensduren wordt uitgebreid, maar het onderzoek gaat zich vooral richten op de vraag hoe deze gebouwen technisch en financieel gerealiseerd kunnen worden. De onderzoeksvraag is hierbij : ‘Op welke manieren kan de levensduur van gebouwen worden verlengd om waardeverlies van gebouw en gebruikte materialen te voorkomen waarbij niet alleen rekening wordt gehouden met architectonische en (gebruiks-)technische, maar ook met financiële en milieutechnische randvoorwaarden?’