Het project De alledaagse omgeving als plaats waar je telt, de bijdrage van het primair onderwijs aan de verbondenheid van kinderen met hun leefomgeving, kende de volgende hoofdvraag:
Op welke wijze kunnen omgevingsgerichte vermogens van basisschoolleerlingen met een diverse achtergrond versterkt worden binnen het primair onderwijs?
Bij de ontwikkeling van kinderen speelt de omgeving waarin zij opgroeien en de wijze waarop zij zich verbonden voelen met hun buurt een belangrijke rol. Om als basisschool goed bij te kunnen dragen aan de ontwikkeling van kinderen is het van belang dat scholen de omgeving en de buurt waarin hun leerlingen opgroeien kennen en kunnen benutten voor hun onderwijs. In het bijzonder gaat het daarbij om de betekenis die deze omgeving voor hun leerlingen heeft. Voor basisscholen in wijken met een grote diversiteit aan inwoners kan de betekenis van eenzelfde omgeving voor verschillende leerlingen ook zeer verschillend zijn.
Naast inzicht in de bestaande verbinding van kinderen met hun omgeving is het voor het onderwijs belangrijk om inzicht te verkrijgen in de wijze waarop kinderen in staat kunnen worden gesteld om zich te binden aan een plek en om deze plek te benutten bij hun ontwikkeling. Dit onderzoek heeft beoogt hier een bijdrage aan te leveren.
In een verkennende fase zijn middels verschillende kindgerichte vormen van onderzoek (het tekenen van kaarten van plekken in de buurt, buurtwandelingen waarbij foto’ genomen werden van fijne en minder fijne plekken, herontwerpen voor deze minder fijne plekken en interviews) en in gezamenlijkheid met basisschoolleerlingen en hun leerkrachten van vier basisscholen(totaal ruim 200 leerlingen) data verzameld om een antwoord te vinden op de volgende deelvragen:
1. Op welke wijze zijn leerlingen verbonden met hun alledaagse omgeving
2. Welke betekenis verlenen zij aan deze omgeving
Waar het gaat om de eerste deelvraag laten de resultaten zien dat leerlingen over het algemeen positief over hun buurt zijn: ze wonen en spelen er graag en de meesten voelen zich er veilig, ongeacht de sociaaleconomische kenmerken van de buurten waarin de scholen liggen. Dit is opmerkelijk aangezien recent onderzoek van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (Jennissen, Engbersen, Bokhorst, & Bovens, 2018) laat zien dat bewoners van buurten met een grote diversiteit zich onveiliger en minder thuis voelen en de sociale samenhang daar minder is dan in meer homogene wijken. We zien hiervoor wel kleine aanwijzingen in het feit dat vooral meisjes van de Plataan in Noord Velsen, een wijk met meer diversiteit en lage inkomens, de eigen omgeving minder positief waarderen als plek om te spelen, en zich ook relatief wat minder veilig voelen in de wijk. In de meer homogene middenklasse-wijken waarin de Zonnewijzer en de Wilgenhoek liggen, voelen vrijwel geen kinderen zich onveilig.
Wat de kaarten laten zien, strookt met de uitkomsten van het Meaningful Maps-project in het Verenigd Koninkrijk (Owens, Schofham, Vujakovic, & Bass, 2020). Leerlingen zijn vooral verbonden met hun huiselijke omgeving. Ongeveer de helft tekent het eigen huis of de eigen straat. Daarnaast worden plekken getekend waar zij spelen. Een enkele keer tekent een leerling een plek die verder weg ligt. De kaarten focussen veelal op de ingerichte omgeving: huizen, straten, pleintjes, parken. Die fysieke plekken vormen vaak de context waarin emotionele banden ontstaan, zo blijkt uit de kaarten. De plek die leerlingen tekenen, heeft voor hen betekenis omdat er familie of vrienden wonen of omdat je er samen kunt spelen, sporten of elkaar ontmoeten.
Het perspectief van de kinderen is egocentrisch. Op de kaarten zien we daarnaast vrijwel geen elementen terug als kerken en bedrijven; ze zijn er wel, maar hebben voor de leerlingen op dit moment waarschijnlijk (nog) geen betekenis.
De interviews en de buurtwandelingen met herontwerpen gaven inzicht in de betekenisverlening van de omgeving. Voor de interviews met de leerlingen (aan de hand van de door hen getekende kaarten) gebruikten we in ons onderzoek het construct insideness, zoals dat door Lim en Barton (2010) is geoperationaliseerd in drie kenmerken: begrip van de omgeving, omgevingscompetentie en verschillende affectieve relaties met een plaats. Deze drie kenmerken vertaalden we in vragen tot een interviewleidraad. Deze interviewleidraad werd gedurende het afnemen van de interviews uitgetest en bijgesteld.
In totaal interviewden we 21 leerlingen (14 leerlingen in ronde 1 en 10 leerlingen in ronde 2) van twee basisscholen: school Maan en school Zon (gefingeerde namen). School Maan is gelegen in een middenklassewijk en school Zon in een wijk met veel diversiteit en lagere inkomens
Kinderen van school Maan hebben veel kennis over hun omgeving. Dit maakt het ook gemakkelijk voor hen om zich competent te voelen in de omgeving, vrij door de omgeving te bewegen, vrienden te ontmoeten en relaties te onderhouden met deze vrienden, maar ook met volwassenen in de buurt en de omgeving via hun ouders. Hun affectieve band (place attachment) met de omgeving is sterk. Bij kinderen van school Zon zien we dit vooral als zij (en hun ouders) langer in de buurt wonen.
Kinderen hebben duidelijke voorkeuren, doelen en intenties om naar bepaalde plekken te gaan gerelateerd aan de mogelijkheden van een plek: wat je daar kunt doen en wie je daar kunt ontmoeten of wat je daar niet meer kunt doen. In de buurt van school Zon werd bijvoorbeeld een klimrek weggehaald waardoor een school Zon aangeeft minder buiten te spelen: zijn doel om naar buiten te gaan is verdwenen. De gehechtheid van leerlingen aan plekken komt ook tot uiting in hun kritische houding ten opzichte van aspecten van die omgeving. Hoewel plaatsen duidelijke troeven hebben (je kunt er gezellig spelen en vrienden ontmoeten) zijn er ook verbeterpunten (er is veel rommel of een onveilige situatie). Kinderen waarderen deze plekken, wat ook de relatie met die plek weerspiegelt.
Inzichten over de verbondenheid van leerlingen met de alledaagse omgeving en de betekenis die zij daaraan ontlenen stelt leerkrachten in staat hun onderwijs daarop af te stemmen. Om dat inzicht te verkrijgen kan op de eerste plaats gebruik gemaakt worden van het instrument ontworpen op basis van de drie kenmerken van insideness, dat uitgetest en bijgesteld is gedurende de interviewrondes. Dit instrument kan ook gebruikt worden tijdens de opleiding tot leerkracht basisonderwijs.
De verkregen inzichten vormden het startpunt voor het ontwerpen van een aanpak om binnen thematisch onderwijs de omgeving te integreren teneinde de ontwikkelingsgerichte vermogens van leerlingen te ontwikkelen. Als gevolg van de maatregelen rond Covid 19 is het niet gelukt de aanpak tot een definitief ontwerp uit te werken, maar beperkt deze zich tot een eerste serie ontwerpeisen, waarbij de belangrijkste zijn:
Ontwikkel kennis over de eigen omgeving bij leerlingen ten einde hun verantwoordelijkheidsgevoel voor de omgeving te vergroten; doe dit in co-creatie met de leerlingen; houd rekening met de context van de school; pas de mate van sturing aan met de ervaring van de leerlingen rond onderzoekend leren (het leidende principe bij thematisch werken).
Bronnen
Jennissen, R., Engbersen, G., Bokhorst, M., & Bovens, M. (2018). De nieuwe verscheidenheid, toenemende diversiteit naar herkomst in Nederland. Den Haag: Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.
Lim, M., & Barton, A. C. (2010). Exploring insideness in urban children's sense of place. Journal of Environmental Psychology, 30, 328-337.
Owens, P., Schofham, S., Vujakovic, P., & Bass, A. (2020). Meaningful maps. Primary Geography(Summer 2020), 15-17.
Bij de ontwikkeling van kinderen speelt de omgeving waarin zij opgroeien en de wijze waarop zij zich verbonden voelen met hun buurt een belangrijke rol (Owens, 2004; 2016). Om als basisschool goed bij te kunnen dragen aan de ontwikkeling van kinderen is het van belang dat scholen de omgeving en de buurt waarin hun leerlingen opgroeien kennen en kunnen benutten voor hun onderwijs. In het bijzonder gaat het daarbij om de betekenis die deze omgeving voor hun leerlingen heeft. Voor basisscholen in wijken met een grote diversiteit aan inwoners kan de betekenis van eenzelfde omgeving voor verschillende leerlingen ook zeer verschillend zijn.
Naar de wijze waarop kinderen zich verbonden voelen met de fysieke en sociale ruimte is nog weinig onderzoek gedaan (Tani, 2016). Naast inzicht in de bestaande verbinding van kinderen met hun omgeving is het voor het onderwijs belangrijk om inzicht te verkrijgen in de wijze waarop kinderen in staat kunnen worden gesteld om zich te binden aan een plek en om deze plek te benutten bij hun ontwikkeling.
De capability approach (Nussbaum, 2014) en een perspectief op de veerkracht van kinderen (Enthoven, 2007) bieden een kader om naar dit vraagstuk te kijken. Het onderzoek richt zich op wat het primair onderwijs kan doen om de aan de omgeving gerelateerde vermogens van kinderen te ontwikkelen. Onderwijs waarin de leefomgeving van kinderen wordt betrokken of waarin de leefomgeving op enige wijze een rol speelt kan hiertoe een middel zijn. Dit vanuit de notie dat door het ontwikkelen van een ‘sense of place’ (Dolan, 2016) de kennis, persoonlijke verbondenheid en verantwoordelijkheid voor de lokale omgeving versterkt kunnen worden.
Het onderzoek zal na een verkennende fase een ontwerpgericht karakter krijgen, waarbij op onderzoeksmatige wijze materiaal wordt ontwikkeld dat bruikbaar is op basisscholen en lerarenopleidingen basisonderwijs.