Dit beknopte onderzoeksverslag presenteert de belangrijkste resultaten van het tweejarig onderzoeksproject naar de kansen en uitdagingen voor het opschalen van sociale ondernemingen gericht op arbeidsparticipatie van mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. In de afgelopen jaren is het aantal sociale ondernemingen wereldwijd sterk gegroeid. Sociale ondernemingen zoeken naar nieuwe economisch duurzame manieren om structurele maatschappelijke problemen aan te pakken die vaak buiten de directe aandacht en doelstellingen van de publieke en private sector vallen. Sociale ondernemingen zijn in de eerste plaats missiegedreven, waarbij winst geen doel op zich is maar een middel om sociale impact te creëren met betrekking tot een specifiek maatschappelijk probleem. De aanleiding voor dit onderzoek vormde het feit dat veel sociale ondernemingen, ondanks hun groeiambities, er nog onvoldoende in slagen om wat betreft hun maatschappelijke impact het lokale niveau te overstijgen. Het effectief realiseren van meervoudige waarde —sociaal en economisch— is niet eenvoudig. Zo hebben sociale ondernemingen over het algemeen te maken met een grotere verscheidenheid aan belanghebbenden, waardoor de activiteiten niet altijd even consistent zijn en doelstellingen soms zelfs met elkaar in strijd lijken.
De arbeidsparticipatie van vrouwelijke statushouders in Nederland is laag. Dit maakt deze vrouwen sociaal en economisch kwetsbaar en bemoeilijkt integratie in de Nederlandse samenleving. Het hebben van passend werk draagt niet alleen bij aan economische zelfstandigheid, maar ook aan persoonlijke ontwikkeling, sociale verbindingen, gezondheid en welzijn. Dit is van belang voor individu én samenleving. Centrale vraag in dit onderzoek is hoe publieke professionals op passende wijze vrouwelijke statushouders kunnen begeleiden naar duurzaam werk. Publieke professionals die vanuit de Wet inburgering en de Participatiewet vrouwelijke statushouders ondersteunen, zoals klantmanagers en trajectcoaches, geven aan dat het hen nog onvoldoende lukt om de drijfveren, mogelijkheden en belemmeringen die vrouwelijke statushouders ervaren ten aanzien van toeleiding naar werk in beeld te krijgen. Ook signaleren zij dat nieuwe werkwijzen noodzakelijk zijn om beter aan te sluiten bij wat deze vrouwen nodig hebben. Dit vraagt om meer en betere samenwerking met andere belanghebbenden, zoals werkgevers, onderwijsinstellingen en maatschappelijke organisaties. Het onderzoek vond plaats in regionale lerende netwerken (arena-tribune methodiek), waarin onderzoekers en publieke professionals, vrouwelijke statushouders met ervaringskennis, werkgevers (allen de arena) en kennispartners (de tribune) opgehaalde inzichten hebben vertaald naar werkwijzen over het begeleiden van vrouwelijke statushouders. Deze werkwijzen zijn ontwikkeld (o.a. over identiteitswerk en het in beeld brengen van vrouwen) en toegepast in de praktijk, en uitgewerkt een handreiking met inhoudelijke elementen (thema’s en bijbehorende belangrijke vragen Wie heb ik voor me, wat heeft zij nodig, hoe maken we een duurzame match?), en wat dit voor competenties vraagt van de professionals en randvoorwaarden (Wat vraagt dit van mij als professional?). Door het werken in lerende netwerken wordt zowel het lerend vermogen als het netwerk van de professionals vergroot. Middels interactieve bijeenkomsten, diverse vakpublicaties en een eindsymposium zijn opbrengsten en inzichten gedeeld en openbaar gemaakt. Opbrengsten uit dit onderzoek zijn tevens door vertaald naar het hbo-onderwijs en de wetenschap middels een lesbrief en publicatie.
MULTIFILE
26-11-2024Tussen april 2017 en februari 2018 onderzochten hogeschool Utrecht en hogeschool Windesheim/Flevoland 20 ambitieuze sociale ondernemingen op succesfactoren en belemmerende factoren voor verdere groei in impact op arbeidsparticipatie. Meer informatie over het project: https://www.hu.nl/onderzoek/projecten/opschalen-van-sociale-ondernemingen-groei-in-impact en https://www.impactgroei.nl/
Motivatie Het versterken van de samenwerking tussen relevante lectoraten door het ontwikkelen van een multidisciplinaire onderzoeksagenda op het terrein van Arbeid in de brede zin van het woord. Hierdoor kan de thematiek rondom toegang tot en behoud van arbeid vanuit meerdere kanten worden aangevlogen én kan focus en massa worden gecreëerd voor onderzoeksprogrammering en –funding. Daardoor kunnen we als lectoraten een belangrijke rol te spelen bij vraagstukken die betrekking hebben op het duurzaam (weer) aan het werk gaan én duurzaam aan het werk blijven. Achtergrond Om als individu zelfstandig en volwaardig te kunnen deelnemen aan onze participatiemaatschappij, is het hebben van werk cruciaal. Werk is echter voor mensen met minder of onvoldoende arbeids-, persoonlijk-, sociaal-, en cultureel kapitaal en/of toegang tot hulpbronnen steeds minder vanzelfsprekend. Naast traditioneel kwetsbare groepen – zoals laagopgeleiden, mensen met een chronische aandoening en migranten - zijn er nieuwe categorieën, waaronder veel middelbaar en hoog opgeleiden, voor wie het lastig is/wordt structureel betaald werk te vinden. De oorzaak ligt voornamelijk bij de toenemende digitalisering en robotisering in combinatie met de flexibilisering van de arbeidsmarkt. Ook werk op academisch niveau, dat gebaseerd is op regels, bijvoorbeeld accountancy en rechtspraak, zal steeds vaker (deels) geautomatiseerd kunnen worden (Est et al. 2015, Went et al. 2015). Anderzijds zijn er sectoren, zoals techniek en ICT, die een steeds grotere behoefte hebben aan hoogopgeleid personeel en waar het lastig is om voldoende gekwalificeerde mensen te krijgen. Tot slot zien we in alle sectoren een toename van stress- en burn-out klachten, die deels gerelateerd zijn aan traditionele, functioneel ingerichte organisaties. Het bovenstaande biedt geen rooskleurig beeld voor grote groepen in de samenleving en vanuit een breed Platform Arbeid willen we de thema’s op het terrein van arbeid vanuit meerdere perspectieven benaderen en in samenhang beschouwen.
Dit postdoc-traject wordt uitgevoerd binnen het lectoraat Arbeid & Gezondheid (A&G) en het expertiseteam Health Promotion & Performance (HP&P) binnen de Academie Sport en Bewegen van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN). Het postdoc-traject zal een bijdrage leveren aan het verkleinen van sociaal-economische gezondheidsverschillen door het vergroten van de duurzame inzetbaarheid van MBO-studenten niveau 2 en 3 en jong¬¬e/startende zorgmedewerkers niveau 2 en 3 (helpenden/verzorgenden). De uitstroom van het jongere personeel uit de zorg en tijdens de eindfase van hun studie verdient aandacht. Redenen daarvoor hebben te maken met een verminderde mentale en fysieke vitaliteit. Een evidence-based sport- en beweegprogramma (S&Bprogramma) in de vrije tijd is effectief gebleken bij andere doelgroepen. Het zal tot een betere mentale en fysieke vitaliteit moeten leiden door een verbeterde belastbaarheid, betere slaap, ontspanning en gezondere afstand tot het werk. De context van een interventie zoals onregelmatige werktijden, lagere zelfregulatie, werk(studie)druk en verminderde sociale cohesie is echter belangrijk voor de effectiviteit van een interventie. Vanwege deze contextuele afhankelijkheid en om afstemming te bereiken met de doelgroep wordt gekozen voor een ontwerpgerichte insteek met kwalitatieve participatieve onderzoeksmethoden. Doel van dit traject is dus om te achterhalen binnen welke contexten het aangepaste S&Bprogramma voor wie, wanneer en hoe effectief is om fysieke/mentale vitaliteit van studerende en jonge/startende zorgmedewerkers met een lage sociaal-economische status (MBO-niveau 2/3) te verbeteren. Voor de effectevaluatie zal gebruik gemaakt worden van kwantitatieve en kwalitatieve (realistische evaluatie) analyses. De aanvrager is hoofddocent en onderzoeker en gepromoveerd op het onderwerp arbeidsparticipatie van zorgpersoneel. Hij begeleidt afstudeertrajecten binnen de academie Sport en Bewegen en onderzoekstrajecten binnen de master Sport- en Beweeginnovatie. De onderzoeken worden uitgevoerd door bachelor- en masterstudenten en inzichten zullen in de doorontwikkeling van het curriculum en het systeem van studentenbegeleiding geïmplementeerd worden.
De arbeidsparticipatie in waardevol werk van mensen met een kwetsbare positie blijft achter bij die van de beroepsbevolking als geheel. De laatste jaren is hier nauwelijks verandering in gekomen. Het L.INT-onderzoeksprogramma “Inclusief Werk & Technologie” richt zich daarom op het bevorderen van de arbeidsparticipatie m.b.v. inclusieve technologie. Samen met regionale en landelijke partners werken we aan kennisproducten en socio-technologische interventies om de participatie van werknemers in een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt te versterken. Het is vernieuwend dat we hierbij kiezen voor een systemische benadering, waarmee we het veranderpotentieel van het hele ‘systeem’ in kaart brengen en ervan uitgaan dat niet alleen de werknemer zich aanpast, maar ook de arbeidsmarkt in relatie tot de mogelijkheden van de werknemer. Vanuit dit perspectief werken we toe naar verbeterde socio-technologische ondersteuning van werknemers, hun toegang tot waardige arbeid en duurzame inzetbaarheid op de (regionale) arbeidsmarkt. Dit doen we aan de hand van de volgende onderzoekslijnen: - Inzicht in hoe, waar, door wie en voor wie inclusieve technologie het beste kan worden ingezet zodat (meer) mensen in een kwetsbare positie duurzaam op de (regionale) arbeidsmarkt participeren; - Doorontwikkeling van (bestaande) inclusieve technologische interventies voor het behoud van mensen in een kwetsbare positie voor de (regionale) arbeidsmarkt, het aanpassen van arbeidsprocessen en bevorderen van de acceptatie van inclusieve technologische oplossingen door werknemer, werkgever en klanten. - Uitwerken inclusieve technologische interventies richting implementatie, borging en opschaling Tot nu toe is er binnen hogescholen geen onderzoeksprogramma op dit gebied. De L.INT aanvraag ‘Inclusief Werk & Technologie” wordt daarom ondersteund door relevante partners uit praktijk en onderzoek. De opbrengsten van het L.INT lectoraat zullen worden verankerd in de deelnemende regionale netwerken en het academie-overstijgend onderwijs.