Witwassen wordt beschouwd als een ernstige bedreiging voor de Europese Unie. Sinds juni 2017 dient het anti-witwasbeleid van de lidstaten te zijn gebaseerd op de uitgangspunten en eisen van de vierde Europese anti-witwasrichtlijn. Deze richtlijn beoogt een aantal knelpunten en tekortkomingen van de eerdere Europese regelgeving op te lossen. De misschien wel meest relevante verandering van de nieuwe richtlijn is de verplichte hantering van de risicogerichte benadering van het witwassen op drie niveaus: door de lidstaten, door de verschillende toezichthouders en door de individuele instellingen. De achterliggende gedachte daarvan is dat overheden en instellingen hun beleid en inzet van middelen kunnen aanpassen aan het risicoprofiel, de feitelijke witwasdreiging, per sector, product of klantgroep. In beginsel kan een dergelijke aanpak leiden tot meer resultaat en lagere kosten. In dit artikel wordt ingegaan op de belangrijkste praktische aspecten van de risicogerichte aanpak en de mogelijke impact op zowel de doeltreffendheid, als de doelmatigheid van de Nederlandse witwasbestrijding. De kernvraag die aan de orde komt, is in hoeverre de vierde richtlijn, en de gewijzigde Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft), daadwerkelijk risicogericht anti-witwasbeleid faciliteert. Hoewel de inkt van de nieuwe richtlijn nauwelijks is opgedroogd, wordt er door wetgevende Europese gremia druk gesproken over substantiële aanpassingen van de Vierde Richtlijn. Omdat de definitieve tekst van deze Vijfde Richtlijn nog niet bekend is, wordt in dit artikel niet verder ingegaan op de mogelijke aanpassingen. LinkedIn: https://www.linkedin.com/in/pietersteenwijk/
Hoe kun je controle en begeleiding op een goede manier combineren in een reclasseringstoezicht? Dat was de kern van veel vragen van reclasseringsprofessionals en één van de redenen voor de start van het onderzoeksprogramma Werkalliantie in het Gedwongen kader door Anneke Menger en Andrea Donker in 2009. In het vrijwillige kader wordt het concept en het belang van de werkalliantie al jaren breed erkend. Dit concept is echter niet zomaar toepasbaar voor het gedwongen kader. Er is sprake van een andere dynamiek in het gedwongen kader; cliënten worden verplicht een tijdelijke en doelgerichte interactie aan te gaan en er is sprake van (krachtige) vrijheidsbeperkende voorwaarden. Daarnaast is de aandacht in wetenschappelijk onderzoek in het justitiële domein jarenlang gericht op de What works-beginselen, gericht op werkzame methoden en interventies om recidive te voorkomen (Andrews & Bonta, 2010; McNeill, 2009). Andere factoren, zoals de kwaliteit van het contact tussen professional en cliënt en de houding en algemene kwaliteiten van de professional, krijgen daardoor minder aandacht. In het lectoraat van Anneke Menger en het onderzoeksprogramma wordt de nadruk gelegd op de Who works-beginselen, gericht op de effectiviteit van de reclasseringsprofessional.
Rapport inzake sociale en multiculturele integratie in de Euregio Maas-Rijn (SMI-EMR) ten behoeve van de netwerkvorming van multiculturele organisaties in het kader van de immigratie en integratiepolitiek van de Europese Unie in het Nederlandse deel van de Euregio Maas-Rijn.