De gebouwde omgeving is een grootverbruiker van primaire grondstoffen en producent van grote stromen afval. Dit afval wordt grotendeels hergebruikt, maar vooral in laagwaardige toepassingen. Dit betekent dat de kwaliteit van deze grondstoffen steeds verder afneemt en dat we ze op den duur als afval moeten afvoeren. Deze lineaire economie moet getransformeerd worden naar een circulaire economie. We gebruiken dan zo min mogelijk nieuwe (primaire) materialen, hergebruiken bestaande gebouwen bouwdelen en materialen hoogwaardig en minimaliseren afvalstromen. De provincie Overijssel onderschrijft de kabinetsdoelstelling dat de Nederlandse economie in 2050 circulair moet zijn en ontwikkelt daartoe voor zes sectoren een regionale transitieagenda. De lijnen om zover te komen zijn uitgezet in de nota ‘Nederland Circulair in 2050’ (2016). De bouwsector is een van de prioritaire sectoren omdat deze voor een groot deel verantwoordelijk is voor grondstoffenverbruik en afval. Ongeveer 50 procent van zowel het grondstoffenverbruik als van het afval komt voor rekening van de bouwsector. De doelstellingen en aanpak voor de bouwsector zijn op hoofdlijnen specifiek uitgewerkt in de landelijke Transitieagenda Circulaire Bouweconomie (2018), met de speerpunten marktontwikkeling, meten en monitoring, beleid, wet- en regelgeving en kennis en bewustwording. Provinciale Staten van Overijssel hebben in 2016 al een motie aangenomen waarin zij oproepen om de beginselen van duurzame en circulaire bouweconomie toe te passen. Overijssel zet in op het sluiten van de fysieke stofstromen (grondstoffen, afval) en ontwikkelt daartoe een regionale transitieagenda die concrete transitieambities en een experimenteeragenda bevat (Perspectiefnota 2019). Landelijk hebben we als doelstelling dat we in één generatie (2030) 50 procent minder primaire grondstoffen gaan verbruiken en 100 procent in twee generaties (2050). De doelstellingen van de provincie Overijssel sluiten hierbij aan. Circulair bouwen vraagt niet alleen om technische innovatie, maar ook om een verandering van productieprocessen, businessmodellen en exploitatiemodellen. De circulaire transitie zal alleen slagen als technische innovatie, procesinnovatie en sociale innovatie hand in hand gaan. Het sluiten van de kringloop in een circulaire economie vergt een systeemverandering, een transitie waarbij de rol en werkwijzen van direct en indirect betrokken partijen fundamenteel zullen veranderen. Gaandeweg het transitieproces zullen partijen ontdekken hoe toekomstige rollen en werkwijzen eruitzien, waar nieuwe verdienmodellen ontstaan en welke knelpunten ze op moeten lossen.https://www.woonkeukenoverijssel.nl/kookstudios/circulair+bouwen/1270285.aspx?t=Transitieagenda+Circulair+Bouwen
MULTIFILE
Dit verslag beschrijft de zoektocht van een groep docenten van het vmbo binnen de C.S.G. Jan Arentsz in Alkmaar. Er zijn drie ontwikkelingen kenmerkend voor de vestiging vmbo: Twee kenmerken hebben betrekking op de inhoudelijke focus van het vmbo: ‘leren in veiligheid’ en de inzet van zogenaamde ‘werkpleinen’. Dit gebeurt vanuit een gezamenlijke visie op de ontwikkeling van zelfstandigheid van leerlingen, welke is uitgewerkt in doelstellingen. De in het kader van dit onderzoek relevante doelstellingen zijn opgenomen in bijlage 1. Het derde kenmerk heeft te maken met het feit dat de C.S.G. Jan Arentsz deel uit maakt van de Academische Opleidingsschool Noord-Holland-West. Er is een toenemend besef van de noodzaak om onderwijsontwikkelingen en –innovaties te evalueren op hun effectiviteit, mede door middel van onderzoek door docenten Het is dan ook binnen deze context dat dit onderzoek heeft plaatsgevonden. Daarbij is nauw samengewerkt met het Kenniscentrum Onderwijs en Opvoeding van de Hogeschool van Amsterdam, en in het bijzonder het lectoraat Leren & Innoveren, waar de onderzoeker deel uitmaakte van de kenniskring.
Deze aanzet tot basismethodiek is bedoeld als een eerste stap om te komen tot een handelingskader voor de generalisten van WIJeindhoven. De hoop is dat deze aanzet in samenspraak met generalisten, specialisten, bewoners en beleidsmakers uitgroeit tot een volwaardige basismethodiek die de generalist houvast geeft wanneer hij dat nodig heeft, maar die hem niet voorschrijft hoe hij in welke situatie moet handelen. De generalist moet immers maatwerk kunnen leveren en mogen vertrouwen op zijn expertise.
Het ervaren van ruimte om fouten te maken is belangrijk voor de creativiteitsontwikkeling van basisschoolleerlingen. Fouten durven maken geeft de ruimte om te onderzoeken, te experimenteren en risico’s te nemen. Veel leerlingen vinden het moeilijk om fouten te durven maken. Het onderwijssysteem verlangt van hen om fouten te vermijden. De leerkracht kan hier verandering in brengen door een omgeving te creëren waarin het niet erg is als iets mislukt. Het is de kunst fouten te omarmen en te zien als een nieuw en origineel verhaal waarin soms iets geleerd wordt en soms ook helemaal niet. Hierbij kan het helpen om verhalen te delen over situaties waarin iets mislukt. Daarom beogen we een verhalenbundel te maken met waargebeurde mislukverhalen die in de klas gelezen kunnen worden. De verhalenbundel bevat verwerkingsopdrachten waar leerlingen mee aan de slag kunnen. Leerlingen kunnen bijvoorbeeld zelf een vervolg bedenken op een mislukverhaal uit de verhalenbundel, ze kunnen hun eigen mislukverhaal schrijven of ze kunnen een succesverhaal herschrijven tot een mislukverhaal. Het doel van de verhalenbundel is om in de klas een gesprek op gang te brengen over mislukkingen. Het is niet altijd erg als iets mislukt. Soms komt er iets moois voort uit een mislukking en soms ook helemaal niet en dat is niet erg. Met de verhalenbundel hopen we de faalangst die het (creatieve)leerproces in de weg kan staan bij leerlingen te verminderen waardoor er bij leerlingen ruimte ontstaat om zich in een proces met fouten en mislukkingen en vanuit mildheid verder te ontwikkelen.