Ze hebben moeite om informatie over ziekte en gezondheid te begrijpen; moeite om de weg in de (digitale) gezondheidszorg te vinden; moeite om op de juiste manier met medicijnen om te gaan. Daar ligt een rol voor zorgverleners om hen te herkennen én de communicatie aan te passen aan deze doelgroep. Jobke Wentzel, docent-onderzoeker bij de opleiding verpleegkunde aan de hogeschool Windesheim, onderzoekt welke tools zorgprofessionals daarbij kunnen helpen. Van animaties tot praatkaarten; de communicatie moet duidelijker.
Het probleem: Een grote groep patiënten heeft lage gezondheidsvaardigheden en kan de weg in de gezondheidszorg niet vinden. Voor zorgprofessionals is dit veelal een onzichtbare groep. Voor verpleegkundigen ligt er een belangrijke rol in het herkennen en begeleiden van patiënten met lage (digitale) gezondheidsvaardigheden. Hiervoor slaan onderwijs, praktijk en onderzoek de handen ineen. Hoewel er al verschillende tools zijn ontwikkeld, is er nog veel winst te behalen in het bij de zorg betrekken van deze doelgroep en het integreren van ondersteuning in onderwijs en nascholing door middel van een training.
Zorgverleners spelen een cruciale rol in het herkennen van patiënten met lage gezondheidsvaardigheden. Een grote groep zorgontvangers heeft lage (digitale) gezondheidsvaardigheden en is in sommige gevallen ook laaggeletterd. Regelmatig begrijpen patiënten daardoor niet de uitleg over een ziekte, niet wat ze zelf kunnen doen voor een gezonde leefstijl, en niet hoe ze medicijnen het beste kunnen gebruiken. Dat onbegrip vergroot de gezondheidskloof tussen mensen die wél beschikken over (digitale) gezondheidsvaardigheden en mensen die daar níét over beschikken. “Tegenwoordig zijn er veel technologieën in de zorg. Denk alleen al aan patiëntenportalen waarin afspraken gemaakt worden of uitslagen staan. Heeft een patiënt een lage digitale gezondheidsvaardigheid, dan kan deze bijvoorbeeld de weg in de portalen niet vinden en belangrijke zorg mislopen”, vertelt Jobke. “Dat probleem kan verholpen worden, mits de doelgroep in beeld is en goed wordt begeleid. En juist dat is lastig: patiënten durven vaak niet aan te geven dat ze iets niet begrijpen of niet kunnen lezen. Het is dan aan de zorgverlener om de doelgroep te herkennen en helpen, en dat is moeilijk.”
Zaak om daar verandering in te brengen. Zo krijgt de zorgprofessional tools en ondersteuning om de doelgroep te herkennen én om de communicatie toegankelijker te maken, zodat de zorg voor iedereen toegankelijk wordt.
De eerste stap is zoals bij zoveel problemen: bewustwording. Zorgprofessionals moeten weten wie de doelgroep is; dat is meteen een grote uitdaging. “Uit de cijfers blijkt dat zorgverleners regelmatig iemand met lage digitale gezondheidsvaardigheden voor zich hebben zitten. Dat moet natuurlijk wel als daar bij 1 op de 4 sprake van is. Toch denken veel zorgverleners ook: die hebben wij hier niet. Dat komt doordat ze hen niet herkennen.”
Om daarmee te helpen werkt Jobke mee aan het project Empowering nurses to empower their patients, waarin hogeschool Windesheim in dit ZonMw project samenwerkt met Drenthe College, Isala, Universiteit Twente en Pharos. Dit project creëert tools en een training om zorgprofessionals te helpen met het herkennen van de doelgroep. Jobke: “Zo heeft Pharos al een heldere checklist voor zorgprofessionals om de doelgroep te herkennen. Ook helpt de terugvraagmethode: de zorgverlener vraagt de patiënt in eigen woorden te herhalen wat zojuist is uitgelegd. Dat soort instrumenten blijven we ontwikkelen maar ook in een training integreren zodat studenten en verpleegkundigen ze ook goed leren toepassen in de praktijk”
De samenwerking, tussen MBO, HBO en praktijk- en onderzoek partners is essentieel om bestaande en toekomstige verpleegkundigen te kunnen ondersteunen met beschikbare kennis en best practices, in de vorm van nieuw te ontwikkelen training. Daarom is promovenda Eline Dijkman in het project als verpleegkundig onderzoeker vanuit Isala betrokken om onderzoek en praktijk te verbinden, en heeft Jobke een dubbelrol als docent en onderzoeker.
“Wanneer we de zorg inclusiever maken, bijvoorbeeld door ondertiteling bij video's of door meer praatplaten te gebruiken, maken we de zorg beter voor iedereen. Want iedere patiënt heeft baat bij begrijpelijke zorg. Er wordt nog wel gedacht dat alleen de oudere generatie moeite heeft met digitale gezondheidsvaardigheden, maar dat is een gevaarlijke aanname, want ook jongere generaties vinden dit soms moeilijk. Daarom moet er aandacht zijn voor hoe om te gaan met digitale hulpmiddelen.”
“De zorg vraagt steeds meer om zelfredzaamheid van patiënten: we verwachten dat mensen meer zelf kunnen en doen. Natuurlijk betekent dat extra uitleg en ondersteuning vanuit de zorgprofessional, maar zij die het beleid bedenken, zijn niet degenen die moeite hebben om het te begrijpen. Dat is lastig voor mensen met lage gezondheidsvaardigheden.” Tools als praatkaarten en animaties moeten ervoor zorgen dat patiënten makkelijker begrijpen wat er wordt verteld of waar ze online terechtkunnen. Dan is er al een flinke slag gemaakt.
Een op de drie Nederlanders heeft een chronische aandoening en dat aantal neemt sterk toe bij mensen boven de 75 jaar. De meeste mensen zijn niet zorgafhankelijk maar leven met de gevolgen van chronische gezondheidsproblemen. Dit vraagt andere inrichting van de zorg, waarin aandacht moet verschuiven van behandeling van ziekte en geven van zorg naar aandacht voor functioneren en zelfmanagement. Hierbij gaat het niet alleen om het omgaan met de medische consequenties en behandeling, maar ook om sociaal-maatschappelijke participatie en emotionele uitdagingen. Voor zorgverleners is de opdracht om dit zelfmanagement effectief te ondersteunen lang niet altijd vanzelfsprekend; zij zijn gewend aan de ‘expertrol’ maar worden nu geacht samen met de patiënt / zorgvrager te beslissen en om persoonsgerichte zorg te leveren. Bovendien vraagt het ondersteunen van zelfmanagement en eigen regie bij kwetsbare groepen zoals ouderen met multimorbiditeit, jongeren met chronische aandoeningen, mensen met lage gezondheidsvaardigheden of kwetsbare zwangeren extra aandacht. Ook voor veel mensen zelf – en vooral bij kwetsbare groepen – zijn zelfmanagement en eigen regie niet vanzelfsprekend. De afgelopen jaren is de nadruk steeds meer komen te liggen op het versterken van eigen kracht van burgers. Zelfmanagement en eigen regie worden steeds belangrijker in het omgaan met gezondheid en welzijnsvraagstukken, ook ten behoeve van participatie. Een kanteling naar een zorg- en welzijnsmaatschappij waarin zelfmanagement centraal staat, vergt een cultuurverandering in organisaties en attitude- en gedragsveranderingen bij professionals. Door met lectoren vanuit verschillende hogescholen en domeinen – samen met de praktijk en het onderwijs – aan praktijkgericht onderzoek te werken, wordt optimaal gebruik gemaakt van de expertise en het netwerk van deze lectoren en wordt samenwerking tussen hen bevorderd. De lectoraten zijn naar elkaar aanvullend in expertise waardoor kennis en oplossingen die worden ontwikkeld breed toepasbaar zijn in de praktijk en in de verschillende curricula van de betrokken opleidingen. Tevens worden uniforme definities ontwikkeld en wordt een gemeenschappelijke, (lectoraat)overstijgende benadering ontwikkeld voor het bevorderen van zelfmanagement en eigen regie, ook voor kwetsbare groepen binnen het domein zorg en maatschappelijke participatie. Hierbij kiezen we voor een persoonsgerichte aanpak. Hiermee wordt interprofessioneel samenwerken – zowel in lokale als in landelijke netwerken – gestimuleerd. Dit alles draagt bij aan het beter toerusten van huidige en toekomstige professionals. De initiërende lectoren willen met gezamenlijk praktijkgericht onderzoek bijdragen aan het versterken van het zelfmanagement en de eigen regie van burgers en vooral kwetsbare groepen en aan het goed toerusten van relevante beroepsgroepen. Ze beogen daarbij een langdurige samenwerking, ondersteund door de platformregeling.
Background: The Nurses in the Lead (NitL) programme consists of a systematic approach and training to 1) empower community nurses in implementing evidence, targeted at encouraging functional activities of older adults, and 2) train community nurses in enabling team members to change their practice. This article aims to describe the process evaluation of NitL. Methods: A mixed-methods formative process evaluation with a predominantly qualitative approach was conducted. Qualitative data were collected by interviews with community nurses (n = 7), focus groups with team members (n = 31), and reviewing seven implementation plans and 28 patient records. Quantitative data were collected among community nurses and team members (N = 90) using a questionnaire to assess barriers in encouraging functional activities and attendance lists. Data analysis was carried out through descriptive statistics and content analysis. Results: NitL was largely executed according to plan. Points of attention were the use and value of the background theory within the training, completion of implementation plans, and reporting in patient records by community nurses. Inhibiting factors for showing leadership and encouraging functional activities were a lack of time and a high complexity of care; facilitating factors were structure and clear communication within teams. Nurses considered the systematic approach useful and the training educational for their role. Most team members considered NitL practical and were satisfied with the coaching provided by community nurses. To optimise NitL, community nurses recommended providing the training first and extending the training. The team members recommended continuing clinical lessons, which were an implementation strategy from the community nurses. Conclusions: NitL was largely executed as planned, and appears worthy of further application in community care practice. However, adaptations are recommended to make NitL more promising in practice in empowering community nurse leadership in implementing evidence.