De kweek van platte oesters dreigt te verdwijnen uit Nederland. Naast economische schade verliest Zeeland ook een belangrijk symbool. De belangrijkste oorzaak van het verdwijnen van de platte oesterkweek is dat er nauwelijks meer platte oesterlarven worden ingevangen op de bodempercelen. Deze ingevangen oesterlarven zijn nodig voor de verdere kweek tot oesters van consumptieformaat. Om de oesterkwekers een perspectief te bieden, is begin 2020 gestart met onderzoek naar methoden om oesterlarven in te vangen op frames in de waterkolom als alternatief voor invang op de bodem. De eerste resultaten laten zien dat ‘off-bottom’-invang veelbelovend is en oesterkwekers zien zeker toekomst in deze nieuwe methode. De verspreiding van de oesterlarven, die uitgroeien tot oesterbroed, is echter variabel in zowel tijd als ruimte. Om de ‘off bottom’-materialen effectief te kunnen inzetten, is inzicht nodig in wanneer en waar er de meeste oesterlarven zijn. Het doel van dit project is om een methode te ontwikkelen en te valideren die oesterkwekers zelf in staat stelt inzicht te krijgen in de larvendynamiek in het Grevelingenmeer, waar de meeste platte oesterkweek plaatsvindt. Met deze kennis kan het invangsubstraat op de meest kansrijke vestigingslocaties geplaatst worden. Daarnaast zal de geschiktheid van biologisch afbreekbare invangsubstraten worden onderzocht. Met de resultaten uit dit onderzoeken kunnen oesterkwekers een bedrijfseconomische afweging maken voor de kweek van platte oesters in het Grevelingenmeer en daarmee inzicht te verkrijgen in de economische rendabiliteit van de oesterkweek nu en in de toekomst. Binnen het voorgestelde project wordt samengewerkt tussen onderzoekers van het lectoraat aquacultuur in deltagebieden van de HZ, Zeeuwse oesterkwekers, de Nederlandse Oestervereniging, overheden en Scalda, een mbo-onderwijsinstelling.