We onderzochten de haken en ogen aan het proces dat naar een kindcentrum voert. We formuleerden negen dilemma’s die om een oplossing vragen. Ondertussen schieten de kindcentra als paddenstoelen uit de grond. In de praktijk vinden mensen- het gaat altijd om mensen- praktische oplossingen voor praktische bezwaren. Op deze pagina’s drie voorbeelden van drie verschillende startpunten waar vandaan het proces van ikc-vorming verloopt: van onderop, van bovenaf of van middenuit.
Met de opmars van Integrale Kindcentra ontstaan er niet alleen betere ontwikkelmogelijkheden voor het kind, maar ook meer en nieuwe mogelijkheden voor de ontwikkeling van medewerkers , organisaties, leidinggevenden en opleidingen. Het beroepsbeeld medewerker IKC brengt die mogelijkheden in kaart.
MULTIFILE
Effectmetingen naar de opbrengsten van brede scholen en integrale kindcentra leveren opnieuw geen bewijs voor de meerwaarde van deze pedagogische netwerkorganisaties in de wijk. Toch ervaren veel professionals, kinderen, ouders en andere buurtbewoners deze meerwaarde dagelijks. Zeggen deze teleurstellende uitkomsten iets over de effectiviteit van brede scholen, of (ook) over de insteek van deze evaluaties? Jacques Verheijke en Dirk Willem Postma van Hogeschool Utrecht leggen de blinde vlekken van de recente landelijke effectmeting bloot. Aan de hand van kwalitatief evaluatieonderzoek naar brede scholen laten zij zien dat een ontwikkelingsgerichte onderzoeksbenadering beter aansluit bij de complexe realiteit van het samenwerken aan ontwikkelingskansen voor kinderen.
ntegrale Kindcentra bestaan in Nederland al een jaar of tien en deze ontwikkeling is niet te stoppen. De indruk is dat zowel kinderen als ouders en professionals een meerwaarde ervaren in het werken volgens de principes, uitgangspunten en bouwstenen van een IKC. Desalniettemin zijn deze ervaringen, en dan zeker vanuit ouders en kinderen, weinig systematisch onderzocht. Vandaar dat wij in dit onderzoek op zoek gaan naar de verhalen van ouders en kinderen over hun ervaringen in het leven en leren in het IKC. Door de verhalen van ouders en kinderen over hun tijd op het ICK krijgen we inzicht in de werkzame factoren van een IKC.
Bewegingsarmoede en aanverwante (gezondheids-gerelateerde) aandoeningen vormen een grote uitdaging in de samenleving. Terwijl veel aandoeningen zich pas relatief laat manifesteren (tijdens volwassenheid), wordt de basis hiervoor gelegd tijdens de jonge kinderjaren. Precies in deze vroege levensfase wordt goed en voldoende bewegen nog als bijvangst beschouwd. Er is weinig specifieke aandacht en ruimte hiervoor binnen de voorschoolse periode en in de kleuterjaren in het basisonderwijs. Oftewel, een goede basis cq. actief fundament ontbreekt, waarmee oneerbiedig gesteld kan worden dat het ‘dweilen met de kraan open is’. Zowel professionals in de kinderopvang (<4 jaar) en in het (kleuter)onderwijs staan zeer welwillend tegenover het faciliteren van meer en beter bewegen voor kinderen, maar ervaren diverse barrières om dit ook goed te kunnen realiseren in de praktijk. Zo ervaren zij bijvoorbeeld handelingsverlegenheid, verschillen in systemen (o.a. wet- en regelgeving) tussen kinderopvang en basisonderwijs die transitie van ene naar andere setting bemoeilijken en een niet-stimulerende fysieke omgeving. De opkomst van Integrale Kindcentra (IKC), die zich richten op de levensfase 0-12 jaar, biedt hierin veel mogelijkheden voor verbetering. Dit projectvoorstel richt zich op het ontwikkelen van passende aanpak op IKC gericht op beweegstimulering en motorische ontwikkeling voor kinderen van 2-7 jaar met als doel beweeggedrag, motorische vaardigheden en sociaal-emotioneel welbevinden van kinderen te verbeteren. In dit longitudinale, quasi-experimenteel onderzoek wordt middels een ontwerpgerichte benadering een passende aanpak gerealiseerd waarin de bestaande barrières structureel worden geslecht. Het project vindt plaats in 3 regio’s in Nederland (Zuid-Limburg, Eindhoven, Amsterdam). In elke regio nemen 3 IKC deel als interventiegroep (totaal 9) en 9 IKC fungeren als controleconditie. Het project wordt vormgegeven vanuit de disciplines sport & bewegen, pedagogiek en gezondheidsbevordering en wordt ondersteund door diverse branche- en belangenorganisaties (zoals BMK, PPinK, BOinK, KVLO) en bestaande landelijke initiatieven (Gezonde School/Gezonde Kinderopvang).
In Nederland is een brede beweging ingezet van integrale kindcentra (IKC’s) voor inclusief onderwijs. Belangrijke doelen van deze kindcentra zijn het creëren van een doorlopende leerlijn, inclusie van alle kinderen ter bevordering van gelijke kansen en het creëren van een innovatief curriculum dat gericht is op de brede ontwikkeling van kinderen. Om deze doelen te bereiken is samenwerking tussen professionals uit onderwijs, opvang en jeugdzorg essentieel. Interprofessionele samenwerking tussen professionals uit verschillende sectoren in één sterke integrale voorziening is nieuw en blijkt allesbehalve vanzelfsprekend. Dit voor professionals nieuwe terrein is nog ‘in search of evidence’ (Morrison & Glenny, 2012). Tegelijkertijd zien we in de Nederlandse praktijk een groeiende groep van kindcentra die – met innovatieve aanpakken – (samen)werken aan een integraal aanbod voor leerlingen. Na het exploratieve onderzoek naar de vormgeving van ikc’s is nu de tijd, in maatschappelijk en wetenschappelijk opzicht, rijp voor een effectonderzoek op staf- en kindniveau. De hoofdvraag luidt: 1. Hoe geven professionals uit kinderopvang, basisonderwijs en externe professionals (jeugdzorg, welzijn, wijk) binnen het integrale kindcentrum vorm aan hun interprofessionele samenwerking en hoe ervaren ze het werken op hun locatie? 2. Wat zijn de effecten van integrale kindcentra op de ontwikkeling van kinderen? Vanuit een ‘structuur-->proces-->uitkomst’-paradigma onderzoeken we binnen een brede groep van ikc’s (structuur) of er sprake is van interprofessionele samenwerking tussen staf uit kinderopvang, basisonderwijs, jeugdzorg en andere partners (proces) die bijdraagt aan de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen van de voorschool t/m de transitie naar de basisschool en de onderbouw (groep 4) van de basisschool (= uitkomst). Met een kwalitatieve en een kwantitatieve aanpak brengen we de samenwerking gedetailleerd in kaart (vraag 1), eenzelfde mixed method-aanpak hanteren we ook bij de effectevaluatie (vraag 2). Om doorwerking te realiseren zijn professionals uit ons consortium in meerdere rollen betrokken bij het onderzoek (deelnemer, ontwerper, uitvoerder).